Het bloed
Alle delen van het lichaam zijn verbonden door het bloedvatenstelsel, een inwendig
transportnetwerk.
Het bloedvatenstelsel kan worden vergeleken met het koelsysteem van een auto.
Beide systemen hebben een circulerende vloeistof (bloed of water), een pomp (het
hart of waterpomp) en flexibele buizen om de vloeistof te vervoeren (bloedvaten of
radiatorslangen).
Het bloedvatenstelsel is het eerste orgaanstelsel dat volledig operationeel wordt bij
een embryo. Het hart begint tegen het einde van de 3e week te kloppen. Als het hart
begint te kloppen, begint het bloed te stromen.
Functies en eigenschappen:
De vloeistof die in het lichaam circuleert is bloed, een gespecialiseerd type
bindweefsel dat bestaat uit cellen die in een vloeibare matrix ronddrijven
Bloed heeft 5 verschillende functies:
1. Transport van opgeloste gassen, voedingsstoffen, hormonen en afvalproducten van
de stofwisseling. Bloed transporteert zuurstof vanuit de longen naar de weefsels en
kooldioxide vanuit de weefsels naar de longen. Het transporteert ook
voedingsstoffen die in het spijsverteringskanaal zijn opgenomen of hormonen vanuit
endocriene klieren. Bloed neemt ook de afvalstoffen op die door actieve cellen
worden gevormd en vervoert deze afvalstoffen naar de nieren waar ze worden
uitgescheiden.
2. Stabilisering van de pH en de ionensamenstelling van de interstitiële vloeistof in het
gehele lichaam. Via diffusie tussen interstitiële vloeistoffen en het bloed wordt een
plaatselijk tekort of overmaat aan ionen, zoals calcium of kaliumionen opgeheven.
Ook absorbeert en neutraliseert het bloed de zuren die door actieve weefsels
worden gevormd.
3. Beperking van het vloeistofverlies bij verwonding. Bloed bevat enzymen en factoren
die het proces van de bloedstolling in gang zetten wanneer bloedvatwanden
beschadigd raken. De bloedprop die als gevolg daarvan ontstaat, werkt als tijdelijke
afsluiting, waardoor wordt voorkomen dat nog meer bloed verloren gaat.
4. Verdediging tegen gifstoffen en ziekteverwekkers. Bloed vervoert leukocyten,
gespecialiseerde cellen die de weefsels binnendringen om infecties te bestrijden of
afvalstoffen te verwijderen. Bloed voert ook antistoffen aan, speciale eiwitten die
binnendringende organismen of lichaamsvreemde verbindingen aanvallen.
5. Stabilisering van de lichaamstemperatuur. Bloed neemt de warmte op die door
actieve skeletspieren wordt gevormd en voert deze warmte af naar andere weefsels.
Wanneer de lichaamstemperatuur hoog is, wordt bloed naar het huidoppervlak
vervoerd, waar warmte aan de omgeving wordt afgestaan. Als de
lichaamstemperatuur laag is, stroomt het warme bloed grotendeels naar de
belangrijkste structuren; de hersenen en andere temperatuurgevoelige organen.
Samenstelling van bloed en bloedplasma:
, Vol bloed bestaat uit plasma, bloedcellen en celfragmenten. Componenten van vol
bloed kunnen voor analytische doeleinden worden gescheiden of gefractioneerd.
Plasma vormt het grootste deel van het volume van vol bloed. Plasma bestaat uit
plasma-eiwitten, overige opgeloste stoffen en water.
Plasma bevat aanzienlijke hoeveelheden opgeloste eiwitten. De 3 belangrijkste typen
plasma-eiwitten zijn albuminen, globulinen en fibrinogeen. Deze vormen meer dan
90% van de plasma-eiwitten.
Albuminen vormen de meerderheid van de plasma-eiwitten. Hun aanwezigheid is
belangrijk voor het handhaven van de osmotische druk van het plasma.
Globulinen nemen wat hoeveelheid betreft de 2e plaats in. Dit zijn antistoffen en
transporteiwitten. Antistoffen, ook wel immunoglobulinen genoemd, vallen
lichaamsvreemde eiwitten en ziekteverwekkers aan. Transporteiwitten binden zich
aan kleine ionen, hormonen of aan verbindingen die anders bij de nieren zouden
worden uitgescheiden of die slecht in water oplosbaar zijn.
Zowel albuminen als globulinen kunnen zich aan vetten binden. Deze vetten zijn niet
in water oplosbaar, maar het eiwit-vetcomplex lost gemakkelijk in het bloedplasma
op. Op deze wijze vervoert het bloedvatenstelsel onoplosbare vetten naar perifere
weefsels. Globulinen die zijn betrokken bij het transport van vetten, worden
lipoproteïnen genoemd.
Het 3e type plasma-eiwit, fibrinogeen, speelt een rol bij de bloedstolling. Onder
bepaalde omstandigheden reageren fibrinogeenmoleculen met elkaar en worden ze
omgezet in lange, onoplosbare strengen fibrine. Dit zijn onoplosbare vezels die het
raamwerk vormen van een bloedstolsel. De vloeistof die overblijft nadat de
stollingseiwitten zijn verwijderd, wordt serum genoemd.
De lever vormt meer dan 90%vvan de plasma-eiwitten, met inbegrip van alle
albuminen en fibrinogeen en het grootste deel van de globulinen. Antistoffen
(immunoglobulinen) worden gevormd door de plasmacellen van het lymfestelsel.
Omdat de lever de belangrijkste bron is van de plasma-eiwitten, kunnen de
samenstelling en de functionele eigenschappen van het bloed als gevolg van
leveraandoeningen worden gewijzigd.
Erytrocyten:
Erytrocyten (rode bloedcellen) zijn de meest talrijke bloedcellen die verantwoordelijk
zijn voor 99,9% van de bloedcellen. Erytrocyten bevatten de kleurstof hemoglobine,
die zuurstof en koolstofdioxide bindt en vervoert.
Bij een volwassen man bevat 1 microliter vol bloed ongeveer 5,4 miljoen erytrocyten;
bij een volwassen vrouw is dit ongeveer 4,8 erytrocyten.
Het hematocriet is het volumepercentage erytrocyten in vol bloed. Het hematocriet
wordt gemeten nadat een bloedmonster is gecentrifugeerd, zodat alle vaste
elementen uit de suspensie worden neergeslagen.