Het spijsverteringsstelsel:
Het spijsverteringsstelsel levert de brandstof waardoor alle lichaamscellen kunnen blijven
functioneren, plus de bouwstoffen die nodig zijn voor celgroei en -herstel.
Het spijsverteringsstelsel bestaat uit een gespierde buis, het spijsverteringskanaal, en uit
accessoire organen, zoals de gebitselementen, de tong, de speekselklieren, de galblaas, de
lever en de pancreas.
Het spijsverteringskanaal, ook wel het gastro-intestinale kanaal genoemd, begint bij de
mondholte en loopt via de farynx (keelholte), oesofagus (slokdarm), maag, dunne darm en
dikke darm waarna het eindigt bij het rectum en de anus.
Functies van het spijsverteringsstelsel:
De spijsvertering bestaat uit 6 samenhangende processen:
1. Ingestie vindt plaats wanneer voedsel via de mond het spijsverteringskanaal binnenkomt.
2. Mechanische verwerking is de fysieke bewerking van vast voedsel, eerst door de tong en de
gebitselementen en daarna door de knedende en mengende bewegingen van het
spijsverteringskanaal. Hierdoor wordt de oppervlakte van het voedsel vergroot en kan het
voedsel makkelijker door enzymen worden afgebroken.
3. Onder vertering wordt de chemische afbraak van voedsel verstaan; hierbij wordt het voedsel
afgebroken tot kleine organische bouwstoffen die door het dekweefsel van het
spijsverteringskanaal kunnen worden opgenomen.
4. Secretie is de afgifte van water, zuren, enzymen en buffers door het epitheel van het
spijsverteringskanaal en door de accessoire organen.
5. Opname is de verplaatsing van kleine organische moleculen, elektrolyten, vitaminen en
water door het dekweefsel van het verteringskanaal naar de interstitiële vloeistof rond het
spijsverteringskanaal.
6. Uitscheiding is de verwijdering van afvalstoffen uit de lichaamsvloeistoffen. Binnen het
spijsverteringskanaal worden deze afvalstoffen ingedikt en in de vorm van ontlasting (feces)
via de defecatie uit het lichaam verwijderd.
De bekleding van het spijsverteringskanaal speelt ook een rol bij de afweer: deze beschermt
omringende weefsels tegen de slijtage die zou kunnen optreden als gevolg van zuren en
enzymen van het verteringskanaal en beschermt deze weefsels tegen bacteriën, die met het
voedsel worden ingeslikt of in het spijsverteringskanaal verblijven.
Het darmepitheel en de klierproducten daarvan vormen de niet-specifieke afweer tegen deze
bacteriën; alle bacteriën die de onderliggende weefsels bereiken, worden door macrofagen
en andere cellen van het immuunsysteem aangevallen.
Histologische organisatie van het spijsverteringskanaal:
De mucosa of binnenbekleding van het spijsverteringskanaal is een voorbeeld van een
slijmvlies.
De mucose bestaat uit een slijmvlies (een buitenste laag van dekweefsel die door
klierproducten wordt bevochtigd) en een onderliggende laag van los bindweefsel, de lamina
propria.
Langs het grootste deel van het spijsverteringskanaal ligt de mucosa in plooien (plicae
circulares), waardoor een groter oppervlak beschikbaar is voor de opname van
voedingsstoffen en waardoor de darm na een grote maaltijd kan uitzetten.
, In de dunne darm vormt de mucosa vingervormige uitstulpingen, de zogenoemde
darmvlokken of villi, waardoor het oppervlak voor opname nog verder wordt vergroot.
De mondholte, farynx, oesofagus en anus, waar de mechanische belasting groter is, zijn met
gelaagd plaveiselepitheel bekleed. Het overige deel van het spijsverteringskanaal is met een
enkelvoudig cilinderepitheel bekleed, dat vaak verschillende typen kliercellen bevat.
De submucosa is een tweede laag van los bindweefsel die onmiddellijk onder de muscularis
mucosa ligt. Deze laag bevat niet alleen grote bloedvaten en lymfevaten, maar ook een
netwerk van zenuwvezels, sensibele neuronen en parasympathische motorische neuronen.
Dit zenuwweefsel, de meissnerplexus, is betrokken bij het reguleren en coördineren van
samentrekking van het gladde spierweefsel en bij het reguleren van de klierproductie van de
spijsverteringsklieren.
De muscularis externa is een laag van gladde spiercellen die verdeeld is in een binnenste laag
van kringspieren en een buitenste laag van lengtespieren. Door contracties van deze lagen in
verschillende combinaties worden stoffen gemengd en door het spijsverteringskanaal
voortgestuwd.
Beide werkingen worden voornamelijk gereguleerd door de plexus myentericus, die tussen
de kringspieren en de lengtespieren in ligt.
Deze plexus bevat parasympathische ganglia, sensorische neuronen, interneuronen en
sympathische postganglionaire vezels. Door parasympathische prikkeling wordt de
spiertonus en -activiteit verhoogd, terwijl deze spieren door sympathische prikkeling worden
geremd, waardoor ze zich ontspannen.
De serosa, een sereus membraan, bedekt met muscularis externa langs het grootste deel van
het spijsverteringskanaal in de buikholte. Dit viscerale peritoneum loopt door in het pariëtale
peritoneum, dat het binnenste oppervlak van de lichaamswand bekleedt.
In sommige gebieden in de buikholte zijn delen van het spijsverteringskanaal opgehangen
aan mesenteria, dubbele lagen sereuze membraan die uit het pariëtale peritoneum en het
viscerale peritoneum bestaan. De mesenteria houden de aangehechte organen op hun plaats
en voorkomen dat de darmen tijdens de bewegingen van de spijsvertering, of bij plotselingen
veranderingen van de lichaamshouding in de war raken.
Het losse bindweefsel dat tussen de dekweefseloppervlakken van de mesenteria ligt, biedt
een plaats voor de bloedvaten, zenuwen en lymfevaten die met het spijsverteringskanaal zijn
verbonden.
De verplaatsing van de spijsbrij:
Autonome spiercellen in het gladde spierweefsel van het spijsverteringskanaal veroorzaken
contractiegolven; deze leiden tot ritmische cycli van activiteit. De gecoördineerde
samentrekkingen in de wanden van het spijsverteringskanaal spelen een belangrijke rol bij 2
processen: peristaltiek, de verplaatsing van materiaal door het spijsverteringskanaal, en
segmentatiebewegingen, waarbij de stoffen mechanisch worden gemengd.
Tijdens een peristaltische beweging contraheren de kringspieren eerst achter de inhoud van
het spijsverteringkanaal. Daarna trekken de lengtespieren zich samen, waardoor
aangrenzende segmenten van het verteringskanaal worden verkort. Een contractiegolf in de
kringspieren duwt het materiaal daarna in de gewenste richting.
De mondholte: