Schimmels hfst 31
Eerst dacht men dat schimmels bij de planten horen, maar ze lijken nog meer op dieren dan planten.
Zo hebben planten biconta (2 flagellen) en de schimmels en dieren uniconta.
Voorkomen van schimmels, ze groeien overal waar organisch materiaal en spore-elementen
aanwezig zijn en zijn vaak aeroob, maar soms dus ook anaeroob. Vaak leven ze bij gemiddelde
temperatuur (mesofiel) en sommige soorten leven rond het vriespunt of zelfs iets daaronder
(psychofriel). Meestal komen ze voor in vochtige milieu maar xerofiele soorten kunnen in droge
omgeving overleven, waar ze dan wel langzaam groeien.
Eigenschappen schimmels:
- Heterotroof (afbreken organisch materiaal)
- Ze secreteren enzymen en breken buit de cel grote moleculen af tot kleine
moleculen die dan worden opgenomen (ze hebben geen maag).
- Grote diversiteit aan enzymen
- Levenswijze
o Saprotroof, leven ze vrij (op dood organisch materiaal)
o Symbiose, mutualistisch of parasitair
o Combinatie, ze schakelen over tussen symbiose en saprotroof
- Meeste schimmels groeien in draden (hyfen) die een netwerk vormen
o Andere vorm is gisten, deze vormen vaak koloniën
- Schimmels hebben een celwand van chitine en β-glucaan
Gistcellen lijk erg op bacteriën, maar een gistcel is veel groter dan een bacterie.
Mycelium, het netwerk van schimmeldraden, hierdoor vergroten ze het oppervlakte en
daarmee de oppervlakte/volume ratio. Hoe kleiner de opp/V, hoe nadeliger (voeding).
Beweging schimmels, filamenteuze schimmels bewegen door vegetatieve groei en kunnen zich ook
verspreiden/bewegen d.m.v. sporen. Hyfen groeien alleen vanuit de apex (top) en vertakken onder de
apex.
Septa, je hebt schimmels met en zonder septa (coenocytisch). Dat
zijn een soort tussenschotten tussen de filamenten van de
schimmel. Het gat hierin is echter zo groot dat er zelfs kernen door
heen kunnen. De functie hiervan is dat je kan voorkomen dat je veel
cytoplasma verliest als je bijvoorbeeld aangevreten wordt door een predator, omdat de gaten
gedicht kunnen worden.
Champignon, bij de afbeelding iets eerder op de pagina lijkt het misschien of de champignon
het grootste deel van de schimmel vormt, maar eigenlijk vormen de hyfen ondergronds een
veel groter netwerk. De bovengrondse structuur bevat voornamelijk de geslachtsorganen.
Heksenkring, het mycelium zit ondergronds en aan de rand van het mycelium worden de
paddenstoelen/vruchtlichamen gevormd. Dit verschijnsel kan je zelfs zien op een petri schaaltje.
Groepen schimmels, we hebben meerdere groepen binnen de
schimmels maar wij hoeven alleen de onderste twee te
kennen.
Chytriden, hele primitieve schimmels die nog een flagel
hebben. Let op, het zijn dus geen oömyceten.
Zygomyceten, snelgroeiende schimmels.
Glomeromyceten, vormen microhyfen.
Ascomyceten, zakjeszwammen.
Basidiomyceten, steeltjeszwammen.
Voorouder, de voorouder van de dieren en schimmels is een
aquatische eencellige met één flagel. Zo’n 1-1,5 miljard jaar
geleden zijn de dieren daar vanaf gesplitst waardoor er wel wat
verschillen zijn tussen een dierlijke en schimmel cel:
- Schimmels hebben ergosterol in het plasmamembraan
, - Schimmels hebben een celwand van chitine en glucaan
Oudste fossielen, de oudste fossielen zijn zo’n 460 miljoen jaar oud, maar dit zijn alleen maar
fossielen van het land. Waarschijnlijk zijn schimmels veel eerder ontstaan, maar dan in de zee.
Levenscyclus schimmels, ze produceren grote hoeveelheden
sporen, zowel door seksuele als aseksuele voortplanting. Ze
kunnen dus op verschillende momenten tijdens de levenscyclus
sporen maken. De meeste schimmels en sporen zijn haploïd.
Over het algemeen ziet de levenscyclus er als volgt uit → en zie
je dus dat ze een dominante haploïde fase hebben. Ze kunnen
wel duizenden sporen per m3 vrijgeven.
Germination, ontkiemen.
Oömyceten, deze organisme zijn de schimmels uitgegooid, o.a.
omdat ze een dominante diploïde levensfase hebben.
Seksuele reproductie, hierbij fuseren twee hyfen met een
verschillend mating type (plasmogamy). Sommige schimmels
hebben wel 80 verschillende mating types. Schimmels gebruiken feromonen om hun mating type te
communiceren. De kernen fuseren daarna niet direct, waardoor je een heterokaryon/dikaryon hebt.
Het kan uren, dagen of eeuwen duren voordat de kernen fuseren, karyogamy. Snel hierop volgt de
meiose. Zowel bij seksuele als aseksuele voortplanting zijn de sporen haploïd.
Er is een zichtbaar verschil tussen een dikaryon en monokaryon, aangezien een monokaryon vaak een
mooie ronde buitenkant heeft en een dikaryon een gerafelde.
Aseksuele reproductie, sporevorming door mitose. Bij gisten gebeurd dit via budding. Na budding
houdt de gist een buddingscar over wat erg dik weefsel is. Na een aantal buddingen is de celwand dus
te dik om nogmaals te budden en zal de gist dood gaan.
Indeling schimmels, de indeling berust niet alleen op de aseksuele vorm, maar ook de seksuele. De
seksuele vorm ziet er namelijk heel anders uit. Van veel schimmels en gisten is het seksuele stadium
echter nog onbekend. Gelukkig kunnen we nu dan ook indelen op basis van DNA.
Deuteromyceten, aparte groep van schimmels die zich in het seksuele stadium bevinden. Vroeger
hadden we namelijk nog geen DNA onderzoek en konden we ze niet indelen.
Bij de Eukarya komt seksuele voortplanting heel veel voor, vandaar dat gedacht dat dit in onze last
common eukaryotic ancestor al aanwezig was.
Nadelen seksuele voortplanting:
- Veel energie nodig
- 50% v/d nakomelingen “krijgen geen nakomelingen” (cost of males)
- Kans op verlies van gunstige genetische combinaties
Voordelen seksuele voortplanting:
- Verhogen genetische diversiteit (verhogen adaptief vermogen)
- Kwijtraken van negatieve mutaties
Saprotrofen, breken organisch materiaal af en zijn grotendeels verantwoordelijk voor de
afbraak van ligine (hout). Ze zijn een v/d weinige organismes die dit kunnen en hebben
daar veel enzymen voor nodig (enzym diversiteit). Maar schimmels breken ook menselijke en dierlijke
kadavers af. Onder bepaalde paddenstoelensoorten zal je dus kadavers vinden.
Mutualistische symbiose, schimmels doen aan mutualisme met planten, algen/bacteriën én dieren.
Parasitaire (pathogeen) symbiose, vormen ze met alle levensvormen.
Mycorrhiza, een mutualistische interactie tussen schimmels en plantenwortels. De schimmel levert
water, fosfaat en mineralen en de plant levert organisch materiaal. De meeste vaatplanten
hebben mycorrhiza. Planten met mycorrhiza hebben dan ook een betere groei en bij
gebruik van mycorrhiza heb je meer diversiteit. Tegenwoordig is er een afname van
mycorrhiza vanwege kunstmest wat de functie over heeft genomen. (405 milj. Jr oud)
Ectomycorrhiza, groeien buiten de plantencel en komen voor bij de ascomyceten en
basidiomycten.