Hoorcollege 1: Referentiekader voor de
onderwijswetenschappen 6/9
3 aggregatieniveaus:
1. Micro: interactie tussen instructieverantwoordelijke en de lerende. Denk aan leerling, leren
en de klas.
2. Meso: leren en onderwijs wordt bekeken vanuit perspectief school, team, instelling etc. Denk
aan over de school als organisatie
3. Macro: leren en onderwijs wordt bekeken vanuit beleid, wetgeving etc. Denk aan over de
samenleving zoals beleid en overheidsbeslissingen
Alle verschillende niveaus beïnvloeden elkaar.
Verschillende actoren:
- Leerling
- Docent
- Rector
- Bestuurder van de VO-raad. De VO-raad is een vereniging waar alle voortgezet
onderwijsorganisaties bij horen. Deze vereniging kan voor de organisaties en individuele
scholen opkomen bij het ministerie.
- Ouders
Voorbeelden over het mobieltjesverbod zijn vraagstukken waar leren en instructie centraal staan. De
doelgroepen verschillen per vraagstuk.
Onderwijswetenschap is de wetenschap die zich richt op leren en instructie; binnen een grote
variatie aan formele en informele contexten, toepasbaar op alle leeftijdsgroepen.
Referentiekader
Actoren zijn concrete personen, de organisaties die ze vertegenwoordigen of de organisaties zelf.
Processen lopen over de tijd heen en hebben te maken met veranderingen bijvoorbeeld leer- of
instructieprocessen. Dingen zoals motivatie en studiekeuze kunnen over de tijd veranderen en
kunnen beïnvloedt worden.
Variabelen zijn kenmerken die verschillende waarden kunnen hebben. Het wordt gebruikt om
groepen actoren te onderscheiden denk aan man/vrouw, leeftijd.
1
,De instructieverantwoordelijke
Op microniveau is dat een docent, coach, trainer of begeleider. Er is invloed van kenmerken zoals
leeftijd en ervaring. Er wordt begeleiding gegeven door mentoren, samenwerking tussen
leerkrachten, websites en nascholing.
In wetenschappelijk onderzoek is gekeken naar verschillende kenmerken van docent en de invloed
op de leerprestaties van leerlingen. Kijk naar de effect size (relevantie) van het onderzoek: hoe
betekenisvol zijn de verschillen of correlaties voor de onderwijspraktijk. Een effect size > .40 is
betekenisvol, alles daaronder is niet relevant. Een effect size kan positief of negatief zijn, wat iets zegt
over de relevantie van het verband.
De lerende
Op microniveau is dat een persoon die iets op een systematische manier leert bijvoorbeeld een
leerling, cursist. Kenmerken van lerenden zijn geslacht, leeftijd, opvattingen en persoonlijkheid. De
begeleiding ontvangt de leerling door medeleerlingen, ouders, zorgkracht.
2
,De organisatie
Op microniveau gaat het over het belang voor de relatie tussen instructie en leeractiviteiten. Het kan
een positieve of negatieve invloed hebben. Voorbeelden zijn beschikbare lestijd, aantal computers en
afspraken met leerlingen.
Instructieactiviteiten
Het zijn beslissingen die een leerkracht of een instructieverantwoordelijke neemt en vervolgens
invloed heeft op de lerende.
Beslissingen:
1. Leerdoelen: Wat wil je bereiken met de instructie?
2. Lesstof: Datgene wat je leert
3. Instructiestrategie: handelingen waarmee je leeractiviteiten uitlokt
4. Media: welk medium gebruik je?
5. Toetsing: welke manier wordt er getoetst?
Onderzoek naar instructieactiviteiten is vaak experimenteel. Er wordt dan gekeken naar wat een
bepaalde variabele voor invloed heeft op de leerprestaties.
Theorie Vermunt (2003)
Er zijn 3 soorten leeractiviteiten:
1. Cognitief: leiden direct tot leerresultaten op het mentale vlak
2. Affectief: leiden tot het reguleren van emoties, gevoelens verwerken
3. Metacognitief: leiden tot het sturen, controleren van het leerproces (aandacht, plannen)
Mesoniveau is een hoger organisatieniveau met actoren en factoren. De activiteiten worden minder
concreet dan bij het microniveau. Voorbeelden zijn actoren (klassen), kenmerken (samenstelling klas.
Denominatie school), begeleiding en organisatie (onderwijsvisie).
Macroniveau is het hoogste organisatieniveau. Actoren zijn de ministers van onderwijs.
3
, Hoorcollege 2: Leren en instructie 11/09
Leertheorieën zijn descriptief. Ze beschrijven het verloop van het leerproces. Ze geven antwoord op
vragen over leren, zoals:
- Hoe verloopt het leerproces?
- Welke factoren spelen een rol?
- Hoe vindt transfer plaats?
In de onderwijswetenschappen zijn geen theorieën die alles kunnen verklaren zoals bij theorieën uit
de natuurwetenschappen. De theorieën zijn wat genuanceerder en bieden ons handvatten hoe
mensen leren en dit kan ons helpen bij het lesgeven.
Leertheorieën en implicaties voor de praktijk
Praktijk gaat over het lesgeven, onderwijzen, ontwerpen van lesmateriaal, training, etc.
Ertmer & Newby: Linking science (=instructional design). De theorie koppelen aan de praktijk.
Een vertaling naar de praktijk kent veel onzekerheden, daarom: probabilistische activiteit (Kirschner
et al., 2004).
David Berliner (2002): “Educational research: the hardest science of them all”. Je moet veel weten
van de theorie en dit kunnen samen brengen in de praktijk om een leerzame omgeving te creëren.
In onderwijs is weinig controversiëler dan een leertheorie. Sommige theorieën worden weggezet als
schadelijk en dit kan voor veel discussie zorgen onderling. Het is belangrijk om zelf te kijken naar de
voor- en nadelen van iedere theorie en een eigen mening hierover te vormen.
Bovenstaand figuur is een vereenvoudiging van de werkelijkheid. Veel theorieën vormen zich
gelijktijdig of kort na elkaar ze volgen niet elkaar netjes op. Veel theorieën bevatten meerdere
stromingen. Een recente theorie is het connectivisme. Dit wil zeggen dat er nog steeds theorieën
gevormd worden.
Empirisme (beh.) vs rationalisme (const.)
4