Praktisch Fiscaalrecht samenvatting, editie 2017-2018
Hoofdstuk 1
1.1 De overheid moet het geld voor bijvoorbeeld wegen, dijken, gezondheidszorg, politie en
onderwijs ergens vandaan halen. Om deze redenen betalen wij belasting. Tevens haalt de overheid
inkomsten uit aardgas, winstuitkeringen en uit premies sociale verzekeringen.
Met belastingheffing kan de overheid ook bepaald gedrag stimuleren (of juist ontmoedigen).
Draagkrachtbeginsel: de sterkste schouders dragen de zwaarste lasten. Hoe hoger het inkomen, hoe
meer belasting je moet betalen.
Profijtbeginsel: automobilisten betalen wegenbelasting en niet-automobilisten niet. Zij hebben
immers minder profijt van wegen.
Ook: ‘de vervuiler betaalt’ = overheid heft belasting over milieuvervuilende activiteiten.
1.2 Soorten belastingen:
Inkomstenbelasting (IB): moet worden betaald over het inkomen van natuurlijke personen en is
afhankelijk van de hoogte van het inkomen zoals bijv. loon. (Wet IB)
Vennootschapsbelasting (VPB): wordt betaald over de winst van rechtspersonen. (Wet VPB)
Loonbelasting (LB): wordt berekend over het loon van een werknemer. Wordt meestal al door de
werkgever in mindering op het brutoloon gebracht. (Wet LB)
Omzetbelasting (OB): wordt in rekening gebracht door ondernemers en wordt geheven over de
levering van goederen en diensten door ondernemers. (Wet OB)
Dividendbelasting (Div): moet worden betaald over de winstuitkering op aandelen. (Wet op
dividendbelasting)
Erfbelasting: moet worden betaald over een erfenis. (Successiewet)
Schenkbelasting: moet worden betaald als je een schenking krijgt. (Successiewet)
Kansspelbelasting: belasting over gewonnen prijzen(geld)
Overdrachtsbelasting (OVB): moet worden betaald bij de verkrijging van onroerend goed, bijv. koop
van een huis. (Wet op belastingen van rechtsverkeer)
Motorrijtuigenbelasting: moet worden betaald bij het hebben van een auto of motorrijwiel.
Belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM): betalen bij registratie van een auto of
motorrijwiel.
Accijnzen: wordt geheven op bijvoorbeeld alcohol en tabaksproducten.
Milieuheffingen: Bijvoorbeeld waterbelasting en energiebelastingen.
Provinciale belastingen en gemeentelijke belastingen: Bijvoorbeeld rijksbelastingen: loon- en
inkomstenbelasting, omzetbelasting en inkomstenbelasting. Gemeentelijke belastingen: onroerende
zaakbelasting en hondenbelasting.
1.3 Vindplaatsen
Materiële belastingwetgeving: hoe de te betalen belasting over een bepaald tijdvak moet worden
betaald.
bijv. Wet op inkomstenbelasting, Wet omzetbelasting, Wet loonbelasting.
Formele belastingwetgeving: de wijze waarop de belasting uiteindelijk bij de overheid moet komen.
Staat geregeld in de Algemene wet Bestuursrecht (Awb) en de Algemene wet inzake rijksbelastingen
(AWR).
Een uitvoeringsregeling of -beschikking én een uitvoeringsbesluit wordt gemaakt door de minister
,van Financiën. In diverse wetten zullen we verwijzingen tegenkomen naar een Algemene maatregel
van Bestuur; hiermee wordt het uitvoeringsbesluit bedoeld.
Met een ministeriële regeling wordt een uitvoeringsregeling bedoeld.
Richtlijnen zijn afspraken binnen de Europese Unie.
Bij algemene beginselen van behoorlijk bestuur gaat het in feite om gedragsregels.
Belangrijkste beginsels:
Vertrouwensbeginsel: hierbij wordt uitgegaan van het vertrouwen dat de belastingplichtige mag
ontlenen aan gedragingen van de overheid. Er mag bijv. niet opeens van een toezegging worden
afgeweken.
Gelijkheidsbeginsel: hierbij wordt uitgegaan van de gelijke behandeling van gelijke gevallen. In het
geval van 50 ondernemers waarbij aan 49 ondernemers wél investeringsaftrek wordt verleend, niet
aan de 50e ondernemers geen investeringsaftrek worden verleend. Dan kan deze ene ondernemer
zich op het gelijkheidsbeginsel beroepen.
Jurisprudentie: Hof ’s-Hertogenbosch 2006/00117 (uitspraak over vertrouwensbeginsel)
Hoofdstuk 2
2.1 Materieel en formeel belastingrecht
Materieel belastingrecht: hoe wordt de te betalen belasting bepaald.
Formeel belastingrecht: de manier waarop de aanslagen worden vastgesteld, hoe en wanneer we de
aangifte moeten doen en wanneer moet worden betaald.
De inspecteur heeft verplichtingen en de belastingplichtige heeft rechten.
2.2 Woon- en vestigingsplaats, partner
Natuurlijke personen zijn belastingplichtig voor de inkomstenbelasting en moeten in Nederland
wonen. Als zij niet in Nederland wonen maar hier wel hun inkomen verdienen, dan zijn zij tevens
belastingplichtig.
Vennootschapsbelasting wordt geheven van lichamen die in Nederland zijn gevestigd.
Art. 4 lid 1 AWR: of iemand in Nederland woont of gevestigd is.
2.3 Aangifte en aanslagen
Art. 6 AWR: indien inspecteur vermoedt dat iemand belastingplichtig is, kan hij diegene uitnodigen
tot het doen van een aangifte.
Indien je wordt uitgenodigd aangifte te doen, moet je ook daadwerkelijk aangifte doen. Art. 7 en 8
AWR stellen hiervoor inhoudelijke eisen.
Art. 9 en 10 AWR: termijn van één maand om ingevuld terug te sturen. Termijn kan op verzoek
worden verlegd.
Indien de gevraagde gegevens niet van toepassing zijn omdat bijvoorbeeld een maand geen omzet is
behaald, moet de aangifte ook worden teruggestuurd.
Na aangifte volgt aanslag. Inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting zijn aanslagbelasting,
omzetbelasting en loonbelasting zijn aangiftebelastingen.
Aangiftebelasting moet dus zelf door de belastingplichtige worden uitgerekend.
,Aanslagbelastingen: uit de gegevens die zijn vermeld, zal blijken welk bedrag aan de belasting dient
te worden betaald. Dit wordt vastgelegd in een aanslag en zal naar de belastingplichtige worden
verstuurd, art. 5 en art. 11 lid 1 AWR.
De inspecteur kan een aanslag ambtshalve vaststellen indien een aangifte bijvoorbeeld niet is
ingevuld en terug wordt gestuurd. Dan kan de inspecteur op basis van een redelijke schatting van het
inkomen alsnog een aanslag vaststellen.
Art. 11 lid 3 AWR: aanslag dat is opgelegd later dan drie jaren na het ontstaan van de belastingschuld,
is te laat.
Art. 11 lid 4 AWR: na afloop van het einde van een tijdvak waarover belasting wordt geheven,
ontstaat de belastingschuld.
Voorlopige aanslag: art. 13 en 14 AWR. Wordt opgelegd binnen enkele weken na het indienen van de
aangifte inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting.
Er wordt echter nog niet gekeken naar juistheid van de aangifte, dit gebeurt in een later stadium.
Hierna zal een definitieve aanslag volgen.
Het voordeel van voorlopige aanslag heeft te maken met de belastingrente; hoe later je betaald, hoe
hoger de rente.
Navorderingsaanslag: kan alleen worden opgelegd als er al een definitieve aanslag is vastgesteld. Kan
in de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting worden opgelegd als achteraf blijkt dat de
aangifte toch niet geheel juist was.
Conserverende aanslag: aanslag die wordt opgelegd, maar nog niet betaald hoeft te worden,
bijvoorbeeld bij emigratie.
Definitieve aanslag kan ook negatief zijn: in dit geval is er sprake van een belastingteruggave door de
Belastingdienst.
Het termijn voor het betalen van de aanslag is meestal twee maanden na opleggen van de aanslag.
Art. 10 AWR: aangiften moeten minstens een maand na het einde van het tijdvak zijn ingevuld en
ondertekend zijn toegestuurd. Betalen tevens binnen een maand, art. 19 AWR.
Naheffingsaanslag: wordt opgelegd indien er geen aangifte wordt gedaan of indien de aangifte niet is
betaald, art. 20 AWR. Hier zit echter wel een termijn aan: 5 jaren na het einde van het jaar waarin het
tijdvak is gelegen, kan geen naheffingsaanslag meer worden gelegd over dit tijdvak.
Art. 16 AWR: indien te weinig belasting op de aanslagen is vermeld, kan alsnog een
navorderingsaanslag volgen.
Voorwaarde: moet gaan om een nieuw feit.
Uitzondering: belastingplichtige is te kwader trouw (opzettelijk te weinig belasting betalen)
Als de inspecteur vermoedt dat de aangifte onjuist is, heeft hij een onderzoeksplicht.
Altijd navordering mogelijk:
Art. 16 lid 2 AWR: onjuiste verrekening van voorheffing of voorlopige aanslag, aanpassing in
, gemeenschappelijke inkomens van partners, onjuist of niet vaststellen van de aanslag door
redelijkerwijs kenbare fout (30% te laag vastgesteld)
Uitstel kan worden verleend: art. 16 lid 3 AWR.
Een termijn van twee jaar geldt bij herstel van een kenbare fout.
Bewijslast
Belastingplichtige moet bewijzen of aantonen dat kosten zijn gemaakt. De belastingdienst heeft de
bewijslast als het gaat om inkomsten.
2.4 Bezwaar en beroep
Bezwaar
Art. 6:4 Awb: een bezwaarschrift kan worden ingediend bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft
genomen, in dit geval de belastinginspecteur.
Indienen van het bezwaarschrift moet binnen zes weken gebeuren na dagtekening van het
aanslagbiljet, art. 6:7 Awb.
Art. 6:9 Awb: bezwaarschrift moet binnen zes weken worden ontvangen. Uitzondering: art. 6:9 lid 2
Awb.
Art. 6:5 Awb: inhoudelijke eisen bezwaarschrift.
Indien binnen een gesteld termijn nog niet aan de vereisten is voldaan of niet op tijd is ingediend,
wordt het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard.
Bij niet-ontvankelijkheid kan de inspecteur het bezwaarschrift alsnog ambtshalve beoordelen en
eventueel de aanslag verlagen.
Als het bezwaarschrift wél ontvankelijk wordt verklaard, kan het bezwaar worden afgewezen of
tegemoet worden gekomen. Eventueel kan de belanghebbende ook in de gelegenheid worden
gesteld om te worden gehoord, art. 7:2 Awb en art. 25 AWR.
Art. 7:10 Awb: de inspecteur moet binnen zes weken na ontvangst van het bezwaarschrift uitspraak
doen.
Beroep en cassatie
Als de inspecteur het bezwaar afwijst of gedeeltelijk afwijst, kan de belastingplichtige een
beroepschrift indienen bij de Rechtbank. Hiervoor gelden dezelfde inhoudelijke eisen als voor een
bezwaarschrift.
Griffierecht is verschuldigd vanaf het moment van indienen, art. 8:41 Awb.
De inspecteur zal op het beroepschrift mogen reageren door een verweerschrift toe te sturen.
Na uitspraak van de rechter, kunnen zowel de inspecteur als de belastingplichtige een beroepschrift
indienen bij het Gerechtshof als ze het niet met de uitspraak eens zijn, art. 27h AWR.
Ook na uitspraak op hoger beroep door het Gerechtshof, kan wederom een beroepschrift worden
ingediend, ditmaal bij de Hoge Raad. Art. 28 AWR.
Kostenvergoeding in de bezwaar-en beroepsfase
Het verzoek om kostenvergoeding zal meestal gelijktijdig met het bezwaarschrift worden ingediend.
Bij onrechtmatigheid van de inspecteur en gehele of gedeeltelijke tegemoetkomen van het
bezwaarschrift worden de kosten vergoed. Art. 7:15 Awb.