Moleculaire biologie Les 3
7-1, hoofdstuk 7 clip 1
Cel, kleinste eenheid waaruit alle organismen/levende wezens uit zijn opgebouwd. Je hebt veel
verschillende soorten cellen: hersencel, epitheelcel etc. Maar je hebt ook eencelligen (gist).
Ontstaan celbiologie, het ontstaan van de microscoop is essentieel geweest. Zo kwamen een
botanicus en zoöloog in 1838 en 1839 er met behulp van een preparaat achter dat iedere keer
dezelfde bouwstenen zich herhaalde. Dat leidde tot de celtheorie ↓.
Celtheorie, cellen zijn bouwstoffen van elk levend organisme en alle cellen zijn ontstaan uit deling van
bestaande cellen. Een cel is de kleinste eenheid van leven.
Unicellulair, eencellig.
Multicellulair, meercellig, zoals planten en dieren.
Belangrijke parameters microscoop:
1. Vergroting
2. Oplossend vermogen/resolutie, is de afstand tussen twee
punten zodat je ze nog precies als twee punten kan zien i.p.v.
één
Lichtmicroscoop, gebruikt licht om door een preparaat heen te kijken
en heeft een resolutie van 200X.
Elektronenmicroscoop, gebruikt e- in plaats van licht waardoor je een
veel groter oplossend vermogen krijgt. Elektronen hebben echter geen
doordringend vermogen in lucht, dus staat de microscoop onder hoog
vacuüm. We kennen twee soorten:
- TEM, transmissie elektronenmicroscoop
- SEM, scanning elektronenmicroscoop
TEM, kijkt naar de doorborende straling van een object en geeft zo
een doorsnede.
SEM, kijkt naar de weerkaatste straling van een object en geeft zo
het oppervlakte.
Bereik per microscoop:
Licht, kan van kikkerdril tot ±200 nm, dat houdt dus in:
meeste plant- en diercellen en bacteriën, kern en als
kleinste de mitochondriën (ribosomen dus te klein).
Elektronen, van 100 nm tot ± 0,3 µm, dat is bijna tot
atoomniveau. Hij kan dus wel virussen, organellen en kleine
moleculen bekijken. Het preparaat maken is echter wel lastig, aangezien biologische
componenten meestal zo’n 90% water bevatten en dat eruit moet voor het vacuüm.
, Een voordeel aan de lichtmicroscoop is dat je daarmee dus wel
naar levende cellen kan kijken, terwijl dat bij een
elektronenmicroscoop niet mogelijk is vanwege het vacuüm.
Hoe haal je bepaalde organellen uit een cel om ze te kunnen
bestuderen:
1. Homogeniseer het weefsel (je haalt de cellen uit
elkaar) en doe daar een oplossing bij zodat de
organellen in het cytoplasma drijven.
2. Centrifugeer jet overblijfsel, waardoor de grootste en
zwaarste organellen als eerst onderop komen te zitten.
3. Dit herhaal je tot je het gewenste pellet overhoudt.
(Eiwitten zijn meestal kleiner dan ribosomen dus
daarvoor zou je nog een keer moet centrifugeren.)
Microsomen, kleine blaasjes van het ER of golgi die in het
cytoplasma zitten, zoals peroxisomen en lysosomen. Deze zijn
groter dan ribosomen.
Prokaryoot, bezit circulair dubbelstrand DNA wat los in de cel
zit. Ze hebben geen kernmembraan, maar wel een
plasmamembraan. Voorbeelden van prokaryoten zijn
bacteriën.
Eukaryoot Prokaryoot
Veel verschillende organellen Geen membraan omgeven organellen
Ribosomen Ribosomen
Mitotische deling Geen mitotische deling
Heel zelden een celwand Vaak celwand
Dierlijke cel, heeft bepaalde organellen niet, zoals chloroplasten en meestal ook geen celwand of een
centrale vacuole.
Plantencel, bevat geen lysosomen, flagellen of centriolen (wel een microtubuli systeem).
7-2, hoofdstuk 7, clip 2
Structuur kern:
- 2 membranen
o Binnenmembraan
o Buitenmembraan (waar ze verbonden zijn heb je kernporiën)