MINOR NEDERLANDS – LITERATUUR GESCHIEDENIS
COLLEGE 1: MIDDELEEUWEN
Literaire periodes in het Nederlandse taalgebied
- Middeleeuwen: tot 1500, t/m 15de eeuw
- Renaissance: 1500-1700, 16de & 17de eeuw
- Gouden eeuw: 1600-1700, 17de eeuw
- Verlichting: 1700-1800, 18de eeuw
Middeleeuwen 500 – 1500
- vroege middeleeuwen 500-1000
- Hoge middeleeuwen 1000-1300
- Late middeleeuwen 1300-1500
1. Historische achtergrond
- Tot 4e eeuw na Christus: Romeinse Rijk.
- In de tijd van Karel de Grote (768 – 814) was het Frankische rijk vrijwel even groot als vroeger
het West-Romeinse.
- Feodale stelsel of leenstelsel (God - koning – vazallen – boeren) koning = leenheer, vazal =
leenman. Vazallen leenden grond in ruil voor trouw aan de koning (bescherming, hulp). Ieder
in het stelsel had rechten en plichten.
- Geen centraal geregeerde staat (maar decentraal).
- Na dood Karel de Grote: opsplitsing west / oost.
- Huidige NL en België: in de ME diverse graafschappen (zoals Vlaanderen en Holland) en
hertogdommen (Brabant en Gelre). Door huwelijken, erfenissen en veroveringen meer een
eenheid. Ten slotte werd de Duitse Karel V (1500 – 1550) heer van alle NL gewesten.
2. Cultuur
- Vroege Middel eeuwen (500-1000): primitieve Germanen bouwden nieuwe beschaving op. Daarbij
speelde de bekering van de Franken tot het christendom een belangrijke rol.
- De priesters hadden het onderwijs in handen.
- Eerste hoofdkenmerk = Theocentrisch: god staat centraal.
- Tweede hoofdkenmerk = Standenmaatschappij
1. Geestelijken (geestelijke macht)
2. Adel (wereldlijke macht)
3. Boeren
4. Burgerij (pas in de late middeleeuwen)
- Derde hoofdkenmerk = Ridderlijke beschaving.
- Ptolemeïsch wereldbeeld: het idee dat de aarde in het midden staat.
- Geocentrisch wereldbeeld: alles draait om de aarde (zon, maan, etc draait om de aarde)
> Geocentrisch veranderde naar heliocentrisch (in de renaissance) Ze kwamen erachter dat
niet alles om de aarde heen draait maar dat de aarde om de zon heen draait.
- Onderwijs, kunst en wetenschap was allemaal gericht op adel of de kerk.
,3. Beeldende kunst
- De middeleeuwse kunst is theocentrisch: God is het middelpunt.
- In de bouwkunst: talrijke kathedralen, symbool van de verbondenheid van mens en God. De
oudste zijn gebouwd in de romaanse stijl (950 – 1200); kenmerken: ronde bogen en
massieve muren met kleine vensters en steunberen. Soberder.
- De gotische (1150-1500) kathedralen zijn veel luchtiger gebouwd: hoge spitse bogen en
gewelven, grote ramen en vaak luchtbogen. Rijk gedecoreerd.
- Naast het theocentrisme komt ook het ridderlijke terug in architectuur (kastelen) en
schilderkunst (uitbeelden van dappere – en vrome – ridders).
4. Literatuur
- Tot het einde van de 11e eeuw schreef men in West-Europa alleen in het Latijn. Daarnaast
een literatuur in de volkstalen, mondeling overgeleverd (kenmerken: rijm, aanspreken
luisteraar, herhaling, meerdere versies).
- De oudste bij naam bekende dichter is Hendrik van Veldeke. De eerste die in de volkstaal
schreef. Vaak vond men de naam van de auteur niet belangrijk en deze was dus meestal ook
niet bekend. (Leefde ca. 1140 – 1210 in Limburg.)
- Eind 11e eeuw: mondeling overgeleverde teksten ook opgeschreven in volkstalen, dus vanaf
dan begin West-Europese literatuurgeschiedenis.
- In 12e en 13e eeuw: ridderlijke en theocentrische literatuur (ridderroman, heiligenleven),
vanaf eind 13e eeuw: didactische literatuur (niet alleen voor adel, maar ook voor weetgierige
burgerij in de steden).
- Geestelijke literatuur: Beatrijs
- Schrijvers = troubadours, hun teksten werden ten gehore gebracht door rondtrekkende
jongleurs of minstrelen. Vrijwel alles rijmend.
- Vóór de uitvinding van de boekdrukkunst (ca. 1450 door Johannes Gutenberg) waren er
nauwelijks boeken, alles met de hand overgeschreven. Handschriften. Door
kloostermonniken op bestelling vervaardigd. Op perkament, versierd met miniaturen, vooral
de initialen (beginletters) van elk hoofdstuk erg mooi uitgevoerd.
- Eind ME: boekdrukkunst, boeken komen tamelijk goedkoop op de markt, vaker proza (lezen
i.p.v. voordragen, dus poëzievorm niet langer nodig). De boeken gedrukt tussen 1450 tot en
met 1500: wiegendrukken of incunabelen: lijken nog veel op handschriften.
- De middeleeuwse teksten zijn ‘gemeenschapskunst’, ‘plagiaat’ bestond niet.
5. Taal
- Geen eenheidstaal zoals het huidige ABN
- Elke schrijver schreef in eigen dialect en gebruikte ook een eigen spelling.
- ‘Diets’ (van ‘diet’ = volk) als overkoepelende term voor de verschillende dialecten die men in
de Nederlanden sprak, wetenschappelijke benaming is Middelnederlands
- Oudste Nederlandse tekst (1100) die men heeft gevonden was lange tijd: Hebban olla vogala
nestas hagunnan hinase hic anda thu wat unbidan we nu? Er blijken nu toch nog oudere
teksten te zijn.
, volkstalige literatuur
- Altijd een mondelinge overlevering: Rijm.
- Vanaf eind 11e eeuw ook op schrift.
12e en 13e eeuw:
- Theocentrische literatuur > voorbeeld: Beatrijs.
Eind 13e eeuw
- Ook didactische literatuur (voor adel en opkomende burgerij in steden) > voorbeeld: Jacob van
Maerlant.
Handschrift of druk
- Boeken met de hand door monniken op perkament geschreven, versierd met miniaturen, vooral de
initialen (beginletters).
- Ca. 1450: uitvinding van de boekdrukkunst door Johannes Gutenberg
- 1450-1500: wiegendrukken (incunabelen) die nog erg op handschriften leken
- Vanaf 1500: ‘gewone’ oude drukken uk
vijf kenmerken van Middeleeuwen
- Feodale stelsel
- Ptolemeisch wereldbeeld (geocentrisch)
- Theocentrisme (god staat centraal)
- Standenmaatschappij (geestelijk, adel, burgers)
- Ridderlijke samenleving
6. Vorm en inhoud literatuur
- Vorm = de manier waarop de inhoud wordt medegedeeld, het ‘hoe’ van de tekst; inhoud =
het ‘wat’.
- De manier waarop iets verteld wordt, heeft invloed op de inhoud, en omgekeerd: een
bepaalde inhoud brengt vaak een bepaalde vorm met zich mee.
- Twee hoofdvormen: proza en poëzie. Proza: regellengte is afhankelijk van de breedte van
het papier. Poëzie: regellengte onafhankelijk van de bladspiegel, ze wordt bepaald door de
schrijver.
7. Vier hoofdgenres literatuur: drie groepen fictie en de zakelijke teksten
Epiek: alle teksten waarin een verhaal verteld wordt, verhalende literatuur. Er gebeuren dingen en dat
betekent dat er tijd verstrijkt.
Lyriek: rechtstreeks gevoelens uitgedrukt. Er hoeft niets te gebeuren en er verstrijkt geen tijd.
Dramatiek: overkoepelende term van alle toneelstukken. Het Griekse ‘drama’ = handeling, later ‘toneelstuk’.
Didactiek: de term die we in de literatuur gebruiken voor zakelijke teksten waarin een ‘boodschap’ ligt
opgesloten. Puur informatieve teksten rekenen we niet tot literatuur.
Elk hoofdgenre kan zowel in prozavorm als in poëzievorm worden geschreven.