Circulatie en ademhaling 2.1
Casussen
Casus 1
Casus 1 – pijn op de borst 1
Waardes verklaren met normaalwaardes:
Cholesterol is belangrijk voor ons lichaam. We hebben het nodig voor o.a. gal en hormonen.
HDL is het goede cholesterol het brengt overtollig cholesterol naar de lever. Terwijl LDL het slechte
cholesterol, zorgt dat weefsels cholesterol binnen krijgen via de LDL-receptor.
Totaal cholesterol
Lager dan 5,0 mmol/L is normaal.
5,0-6,4 mmol/L is licht verhoogd deze man heeft 6,2
mmol/L
6,5-7,9 mmol/L is verhoogd
Hoger dan 8,0 mmol/L is sterk verhoogd
Voor het risico op hart en vaatziekten is de ratio tussen het
totaal en het HDL belangrijk. Het ratio hoort kleiner te zijn
dan 5. Mensen met weinig HDL en licht verhoogd totaal
cholesterol hebben een veel grotere kans op coronaire events dan mensen met veel HDL en hoog
totaal cholesterol.
HDL (achterliggend proces)
HDL cholesterol lager dan 1,03 mmol/L is niet gezond. Deze meneer heeft 0,9 mmol/L. Dit betekend
dat hij weinig HDL-cholesterol deeltjes heeft. Terwijl HDL-cholesterol “het goede cholesterol” is.
Doordat het totaal cholesterol wel hoog is, betekend dat dat er veel LDL-cholesterol is. Dit wordt
door de LDL-receptor in de cellen opgenomen, er gaat te veel LDL naar de weefsel.
LDL kan accumuleren in de wand van de bloedvaten.
Diabetes. Glucose en hba1c.
HbA1c-waarde verteld iets over de gemiddelde bloedsuiker waarde van de afgelopen 2 tot 3
maanden. Het geeft de hoeveelheid versuikerde hemoglobine aan.
Achterliggende proces:
,Postprandiale status: na het eten
In de darmen worden de triglyceriden en cholesterol opgenomen door de
entrocyten, omdat deze vetten niet oplosbaar zijn in water worden ze vervoerd als
een chylomicron. Dit is een vorm voor het transport van triglyceriden (TG) en wat
cholesterol esters (CE). Het is ongeveer 60-500 nm groot. Elk chylomicron deeltje
heeft een ‘soort kapstok’ dit is het backbone van het deeltje apolipoprotein
B48. Er is maar 1 B48 per deeltje. De andere bolletjes zijn ook apolipopoteïne, maar
dit zijn meer een soort bindingsplaatsen die betrokken zijn bij het katabolisme. Het
deeltje wordt getransporteerd via het lymfe. In het binnenste van dit molecuul zitten
dus de vetten en daarom heen zit een laag eiwit waardoor het molecuul beter
oplosbaar is.
Via het lymfe is het chylomicron deeltje in het bloed terecht gekomen. Het komt
langs het vetweefsel. Het endotheel van de bloedvaten heeft LPL (lipoprotein
lipase), het breekt een deel van de triglyceriden van het chylomicron af in vetzuren
en glycerol. Verzuren en glycerol kunnen makkelijk door de celmembraan en worden
daar weer opgebouwd tot triglyceriden.
Insuline stimuleert LPL.
Er blijft daarna dus maar een deel over van het chylomicron deel, dit noemen we het chylomicron remnant. Het oranje deel is de cholersterol
ester, deze hoeveelheid is gelijk gebleven maar is in verhouding groter geworden, omdat er dus triglyceriden weg zijn. Dit overblijfsel gaat
naar de lever en wordt daar opgenomen.
Fasting state: er is energie nodig
Als je een lange tijd niet hebt gegeten dan moet er energie uit je opslag komen. Het level van insuline is dan al gedaald.
De lever had het chylomicron rest ontvangen en krijgt ook soms nog wat
vetzuren en glycerol, vanuit de vetcellen. Vetcellen geven dit af wanneer het
insuline level daalt. Hieruit maakt de lever een VLDL-deeltje (very low-density
lipoprotein). Dit is ongeveer 30-100 nm groot. Er zitten voornamelijk
triglyceriden in en een klein deel cholesterol ester. Ook dit deeltje heeft een
apolipoprotein B100, als ‘kapstokje’, ook weer 1 per deeltje. C2, C3 en E spelen
een rol bij het afbreken van het VLDL deeltje.
Het VLDL deeltje circuleert en komt onder andere langs het de spieren. Onder
invloed van LPL worden de triglyceriden uit het VLDL omgezet in vetzuren en
glycerol. Hierdoor verdwijnt een deel van de triglyceriden uit het VLDL en
ontstaat het IDL deeltje (intermediate-density lipoproteïne) .
Het IDL deeltjes is het VLDL-remant, het is 25-30 nm groot en heeft ook het
zelfde backbone B100. Ook hier geldt dat de hoeveelheid cholesterol ester gelijk
is gebleven maar in verhouding is het meer geworden.
Van het IDL deeltje wordt onder invloed van HL (hepatic lipase) omgezet naar LDL (low-density lipoproteïne), daarbij worden er vetzuren en
glycerol deeltjes opgenomen door de lever. Het LDL-deeltje is 23-30 nm groot en bestaat hoofdzakelijk uit cholesterol ester. Het heeft een
halfwaardetijd van 2,5-3 dagen.
Het wordt LDL kan binden op een LDL receptor, deze LDL-receptoren zitten op elke cel, want elke cel heeft cholesterol nodig.
Insuline resistentie of diabetes mellitus
Insuline heeft op LPL bij het vetweefsel een stimulerende werking zodat er genoeg
triglyceriden uit het bloed worden gehaald en worden opgeslagen, ondertussen
onderdruk het bij het vetweefsel de hormoon afhankelijke lipase, zodat er minder
lipolyse is. Maar in de spier inhibeert het LPL zodat het vet zich niet ophoopt in de
spier.
HSL (hormone sensitive lipase) zorgt er voordat de lipolyse (triglyceriden vetzuren en
glycerol) normaal verloopt, en wordt normaal onderdrukt door insuline. Insuline remt
dus de lipolyse en op die manier wordt de afbraak van triglyceride gereguleerd. Dit
gebeurt normaal bij het vetweefsel, zodat er niet te veel vetten worden vrijgegeven.
Door een gebrek aan insuline is er een verhoogde aanmaak
van VLDL. Er is juist een verhoogde afbraak van triglyceriden
in het vetweefsel (lipolyse), insuline remt dit proces normaal,
maar dit gebeurt nu dus niet meer.
, Reverse cholesterol transport
Apolipoproteïne A1 komt uit de lever en gaat naar de perifere
weefsels en kijkt of er ergens een te veel aan cholesterol is.
Cholesterol gaat de cel uit via de transporter ATP binding cassette
A1 (ABCA1). Cholesterol wordt gebonden aan Apo A1 door lectine-
cholesterol actyltransferase (LCAT) het vormt zo een high-
desity lipoprotein (HDL, dit is goede cholesterol). Deze gaat terug
naar de lever en bind aan de scavenger receptor B1 (SRB1). Er is
ook uitwisseling mogelijk van cholesterol en triglyceriden tussen
een HDL en een VLDL.
Atherosclerose
- Vaatwand anatomie.
, Tunica intima: 3 componenten. Enkele laag endotheelcellen, basale lamina om de
endotheelcellen. Bestaat uit collageen proteoglycanen en glycoproteinen. Het
glycocalyx bevat een lading, zodat de trombocyten en de bloedcellen er niet aan
blijven plakken, ze worden dus een beetje afgestoten. Subendotheel laag bestaat
uit bindweefsel.
-Intern elastisch membraan bij de arteriën.
Tunica media: bestaat uit gladde spiercellen.
-Extern elastisch membraan bij arteriën.
Tunica adventitia: bestaat uit bindweefsel (collageen dit wordt elke 2 weken vervangen). Kan
ook vasa vasorum bevatten die de bloedvaten van voeding voorzien, vooral bij de groter
vaten, en het komt meer voor bij venen dan arteriën, omdat het bloed daar sowieso al
minder zuurstof rijk is. Nervi vascularis die de gladde spiercellen in de tunica media kunnen
innerveren. Komen meestal tot de buitenkant van de tunica media.
Alle vaten hebben van binnen een laag endotheel cellen.
De arteriën moeten de stuwende kracht van het hart voort blijven zetten en hebben om deze
reden ook het meeste spierweefsel. Ook is hier de bloeddruk het hoogste en hebben ze
daarom veel elastine in de vaatwand, om mee te kunnen geven aan de druk.
- Fysiologie
De endotheelcellen spelen een cruciale rol in het behoud van de integriteit van bloed en de
vaten. Alle endotheelcellen bevatten Weibel Palade bodies, celorganellen waarin de van
willebrand factor is opgeslagen. Deze cellen hebben veel synthetische en metabole functies.
In de normale situatie is er geen bloedstolling, moduleren ze de weerstand van de vaatwand,
maken ze hormonen en reguleren ze ontsteking en beïnvloeden ze groei van andere cellen,
met name gladde spier cellen. Per orgaan kan het endotheel een andere opbouw hebben;
afhankelijk van de functie van het orgaan. Normaal gesproken is de endotheel barrière niet
doorgankelijk voor bloedcellen en vloeistof. In de nier en lever echter moet er filtratie plaats
vinden en is het endotheel gefenestreerd.
Endotheel activatie kan plaatsvinden door heel veel stimuli, zoals cytokines,
bacteriële producten, hemodynamische stress, vetten, complement factoren en
hypoxie. Geactiveerde endotheelcellen brengen adhesiemoleculen tot expressie,
maken cytokines, chemokines, groeifactoren, vasoactieve stoffen en stoffen die de
bloedstolling beïnvloeden. Ook maken endotheelcellen vasoconstrictieve en
vasodilaterende stoffen die gladde spiercellen beïnvloeden, zoals NO en
endotheline, waarna de media zorgt voor het verwijden of versmallen. Daar waar
endotheel normaal niet goed doorgankelijk is voor bloedcellen en vloeistof is dit
bij ontsteking wel het geval waarbij leuko’s en vloeistoffen uit de bloedbaan
treden. Normaal endotheelfunctie en activatie gaat samen met een balans van
bovengenoemde factoren.
Compliantie is de waarde die wordt gebruikt om aan te geven hoeveel een orgaan of vat
meegeeft, compliantie is het tegen over gestelde van elasticiteit. De compliantie in de venen
∆𝑉
is dus zeer groot en in de arterien is de compliantie klein. 𝐶 = V= het volume in ml en P
∆𝑃
= de druk in mmHg.