Organisatiekunde
Hoofdstuk 0, De evolutie van organisatie en management
- Organisatie: een samenwerkingsverband van mensen om met bepaalde middelen
een bepaald doel te bereiken
- Bedrijf: een organisatie die in producten/diensten voorziet aan de afnemers
- Onderneming: combinatie van organisatie en bedrijf, wel wordt er altijd gestreefd
naar winst
- Vereniging: een organisatie die leden kent en bepaalde doelen nastreeft
- Stichting: streeft bepaalde doelen na maar heeft geen leden
- Management: de leer van het bestuur van een organisatie
Bij organisatiekunde is een interdisciplinaire wetenschap en houdt men zich bezig met het
bestuderen van het gedrag van organisaties en de factoren die leiden tot dit gedrag en de
manier waarop organisaties het best bestuurd kunnen worden.
- Descriptief aspect: een beschrijving van het gedrag van organisaties met de
motieven en gevolgen
- Prescriptief aspect: een advies over de te volgen handelswijze en organisatie-
inrichtingen
400 BC – 1900: Nicollo Machiavelli en Adam Smith, Industrial Revolution (Macht en
opportunisme)
1900: Frederick Taylor, Scientific Management (organiseren productie en efficiency)
1900: Henry Fayol, General Management Theorie (eenheid van de commando)
1940: Max Weber, Bureaucratie (ideaaltype organisatie)
1945: Elton Mayo, Human Relations Beweging (informele organisatie en
subjectiviteit)
1950: Rensis Likert, Douglas McGregor, Abraham Maslow en Frederick Herzberg,
Revisionisme (afstemming tussen mens en organisatie)
1950: Kenneth Boulding, Systeembenadering (organisaties warden gezien als system)
1965: Paul Lawrence en Jay Lorsch, Contingentiebenadering (toepassing
managementtechniek afhankelijk van de situatie)
Hoofdstuk 1, Omgevingsinvloeden
(pagina 65-96)
Organisaties moeten rekening houden met zowel
partijen als omgevingsfactoren. Partijen zijn onder
, andere: afnemers, leveranciers, concurrentie, vermogensverschaffers, werknemers,
belangenorganisaties, overheidsinstellingen en media. Met omgevingsfactoren worden
demografische-, maatschappelijke-, politieke-, economische-, technologische-, en
milieufactoren.
Partijen:
*Partijen hebben een directie invloed op organisaties
Afnemers: Bepalen de vraag naar producten, organisaties moeten in de behoeften
van afnemers voorzien
Leveranciers: Stellen de kwaliteit, levertijd en prijsniveau op, leveranciers kunnen
internationale concurrentie doen optreden (Just In Time regelingen)
Concurrentie: Bepalen hoe groot de speelruimte is die organisaties hebben (keuzes
op productaanbod, gehanteerde prijs, kwaliteitsniveau, reclame-uitgaven enz.)
Vermogensverschaffers (aandeelhouders): Organisaties zijn afhankelijk van
vermogensverschaffers en moeten de band tussen hen goed houden
Werknemers: Belangrijkste kapitaal van de gehele organisatie, spelen steeds een
grotere rol bij product- en organisatie innovaties (medezeggenschap)
Belangenorganisaties: Behartigen belangen van bepaalde groepen
Overheidsinstellingen: Moeten toezien op de naleving van regels die door de
overheid zijn uitgevaardigd
Media: Kunnen grote invloed hebben op de publieke opinie
Omgevingsfactoren:
*Omgevingsfactoren hebben een indirecte invloed op organisaties
Milieufactoren
Klimaatverandering is een wereldwijd vraagstuk, ook het klimaatakkoord van Parijs heeft
een indirecte invloed gehad op organisaties. Organisaties moeten overgaan op schone
energie om zo de uitstoot te verminderen.
Organisaties moeten:
- Huidige activiteiten schoner maken
- Werken aan een duurzamere toekomst
- Nieuwe kansen benutten en duurzamer ontwikkelen
Technologische factoren
Technologische ontwikkelingen worden ook wel de motor van onze economie genoemd.
Ontwikkelingen in de informatietechnologie zijn van grote invloed op organisaties. De
grootste gevolgen hiervan zijn:
- De wijze waarop werk wordt verricht
2