Samenvatting Vastgoedmarkten Kwartiel 1
Maaike Wittenhorst EVM1VA Saxion
Week 1:
Vastgoed= Object
Vastgoedmarkt: De vraag en het aanbod van goederen. Vraag+aanbod=prijs.
Er is niet een vastgoedmarkt er zijn meerdere vastgoed(deel)markten.
1.1 Economie,
Economie = huishoudkunde = keuzes maken
Consumentenhuishoudingen = gezinnen
Door middel van inkomen proberen zij doelen te realiseren. Keuzes maken om met het
beperkte inkomen zo vele mogelijk behoeftes te realiseren.
Bedrijfshuishoudingen = bedrijven
Zij combineren de beperkt aanwezige grondstoffen, machines en personeel om hun
doelstelling zo efficiënt mogelijk te bereiken.
Doel = Maximale winst tegen minimale kosten.
Maximale behoefte bevrediging = Nutsmaximalisatie = Beschikbare middelen combineren om
maximaal nut op te leveren.
Schaarste = Spanning tussen de behoefte en de beschikbare middelen, dus keuzes maken.
Beschikbare schaarse middelen zijn alternatief aanwendbaar (= meerdere combinaties
mogelijk met de middelen.)
Sparen = Opslaan van koopkracht.
1.2 Welvaart, welzijn, welstand,
Welvaart = De spanning tussen behoeften en beperkte middelen.
Bv. In NL behoeftes redelijk bevredigt, dus redelijke welvaart.
Welzijn = Bevrediging van behoeften die niet afhankelijk zijn van schaarse middelen.
Bv. Zuurstof, natuur, zout water, persoonlijk geluksgevoel; verliefd zijn etc.
Welstand = Persoonlijke voorspoed in gezondheid en bemiddeld zijn.
,1.3 Behoeften,
Behoeften = Menselijk verlangen waaraan voldaan wordt door schaarse goederen en
diensten.
Behoeften van de mens zijn oneindig, na een vervulde komt de volgende.
Soorten behoeften:
Primaire behoeften: Secundaire behoeften:
Elementaire goederen; voedsel, Niet noodzakelijke behoeftes;
onderdak, etc. vakanties etc.
Stoffelijke behoeften: Onstoffelijke behoeften:
Tastbare goederen; Auto’s etc. Immateriële goederen; Diensten etc.
Individuele behoeften: Collectieve behoeften:
Eigen behoeften, ook individueel kan Bv. Veiligheid, rechtspraak, wegen etc.
invullen. (vooral commerciële (Vooral overheid)
bedrijven)
1.4 Inkomen,
Inkomen = De stroom van verworven koopkracht zonder in te teren. Oftewel inkomen is de
beloning van productieve prestaties gedurende een bepaalde periode.
Inkomen kan uit arbeid, kapitaal (rente opbrengsten), pacht (verhuren).
Bij bedrijven komt inkomen uit opbrengsten.
Opbouw inkomen:
Bruto-/ primair inkomen (inkomen incl. belastingen en sociale premies)
- Belastingen en sociale premies
Netto-/ beschikbaar-/ secundair inkomen
- Primaire levensbehoeften en vaste lasten (gebonden inkomen)
Vrij besteedbaar of discretionair inkomen (Voor luxe goederen, sparen)
Sparen = Opslaan van koopkracht.
Lorenz-curve= personele inkomensverdeling in een land.
Overheid heeft invloed op de primaire inkomens verdeling
doormiddel van belastingen en premies, sociale uitkeringen.
Nivellering= Inkomens verschillen worden kleiner
Denivellering= Inkomens verschillen worden groter
,1.5 Productie,
Productie = maken van goederen en diensten voor gebruik, door aanbieders.
Productiehuishoudingen= bedrijven
Productiefactoren:
- Natuur; Grond, bossen, delfstoffen (Alles wat de natuur voortbrengt)
- Arbeid; Wat mensen doormiddel van geestelijke- of lichamelijke
inspanning tot stand brengen.
- Kapitaal; Duurzame en vlottende kapitaalgoederen (bv. Gebouwen,
machines, voorraden om te produceren)
1.6 Economische orde
Economische orde = Wijze waarop in een land vraag en aanbod is georganiseerd.
Allocatievraagstuk = Wie beslist er in een land over het verdelen van de productiefactoren
over de verschillende productiemogelijkheden?
Soorten economie orde:
- Centraal geleide planeconomie:
Vraag en aanbod geheel gereguleerd door de centrale overheid.
- Vrijemarkteconomie:
Overheid doet niks, geheel overgelaten aan de aanbieders en consumenten.
- Georiënteerde markteconomie:
Tussen de planeconomie en de vrijemarkteconomie in. (Veel westerse landen)
Producenten en consumenten beslissen zelf maar de overheid kan dit sturen door
middel van belastingheffing en regelgeving.
1.7 Niveaus binnen de economie,
1. Macro-economie: (land)
Productie, consumptie en overheidsgedrag van een heel land of economisch
handelsblok (bv. Europese Unie, Verenigde Staten).
2. Meso-economie: (bedrijfstak)
Economische processen in een bedrijfstak. Centraal staat de concurrentie binnen en
buiten de bedrijfstak.
3. Micro-economie: (individueel)
Alles wat zich afspeelt bij de individuele consument of bedrijf. Prijs, kostprijs en
inkomensaspecten vormen hierbij een rol.
, 1.8 Economische indicatoren,
Indicatoren die de stand van de economie in een land meetbaar maken.
Binnenlandse indicatoren:
- Groei van het bruto binnenlands product (bbp):
Groei van de totale geldwaarde van alle in een land geproduceerde finale goederen
en diensten gedurende een bepaalde periode.
Op deze groei worden vaak investeringen gebaseerd.
- Conjuncturele situatie:
Als de conjuncturele situatie goed is, dan zal dit invloed hebben op de bestedingen
van bedrijven en consumenten.
- Index van het consumenten vertrouwen:
Het vertrouwen hangt af van de conjuncturele situatie.
De consument kijkt naar bv. loopbaanontwikkeling, werkgelegenheid,
prijsontwikkelingen, loonstijgingen etc.
- Ontwikkeling van de werkloosheid, lonen en arbeidsproductiviteit:
Toenemende werkloosheid verminderd het vertrouwen in de economie en dus de
uitgaves.
- Prijsontwikkeling:
Inflatie
- Orderportefeuille bedrijven:
Mate waarin bedrijven voor de toekomst over opdrachten beschikken. Veel
opdrachten betekend veel vertrouwen van de opdrachtgevers in de ontwikkeling van
de economie.
Buitenlandse indicatoren:
- Renteontwikkelingen:
Hoogte van de rente op korte termijn- en lange termijn rente. Hoogte van de rente
heeft te maken met de kosten van investeringen waarvoor geld geleend moet
worden.
- Ontwikkeling export en import:
Groei van export is gunstig voor een land, meer geld en productie binnen.
- Ontwikkeling wisselkoersen:
Heeft weerinvloed op de im- en export.
- Verkoop van de dollarkoers:
Dominante munt op de wereldmarkt, heeft invloed op de prijzen voor goederen in
andere landen.
- Ontwikkeling energieprijzen:
Veel invloed op het bedrijfsleven. Productie afhankelijk van de energie en de prijs
hiervan, dit hoort bij de kostprijs en kan dus door berekent worden naar de
producten.
CPB (Centraal Plan Bureau):