Geschiedenis Hoofdstuk 1
1.1
Kenmerkend aspect:
In de 16e koloniseerde Spanje grote delen van Amerika. Aan het eind van deze eeuw gingen
de Engelsen de Noord-Amerikaanse oostkust verkennen, op zoek naar een mogelijke
uitvalbasis om de vijandelijke Spanjaarden te bestrijden. In 1585 stichtten de Engelsen hun
eerste kolonie in Amerika op het eiland Roanoke. De eerst blijvende Engelse kolonie was
Virginia, waar ruim honderd kolonisten zich in 1607 vestigden. Een tweede Engelse kolonie is
de kolonie die New England werd genoemd, deze ontstond in 1620. Hier wilden de eerste
kolonisten een geheel nieuwe samenleving stichten volgens de ideeën van het strenge
protestantse calvinisme. Engeland was in de 16e eeuw meegegaan met de protestantse
Reformatie. Een deel Engelse calvinisten, vond de kerkhervorming in Engeland niet ver
genoeg gegaan en week uit naar Holland en in 1620 vertrok een deel hiervan naar Amerika.
Ze stichtten een kolonie in Massachusetts en werden later de Pilgrim Fathers genoemd. Deze
Pilgrim Fathers zouden de basis hebben gelegd voor de democratie in de VS. Ze zouden
namelijk beslissingen nemen door te stemmen.
Tot 1660 bleven de Engelse koloniën in Amerika geïsoleerde buitenposten, maar onder
koning Karel II (1660-1685) werd bijna de hele Noord-Amerikaanse oostkust gekoloniseerd.
Uiteindelijk kwamen er dertien Engelse koloniën tussen de Franse kolonie in Canada en de
Spaanse kolonie Florida. In 1700 woonden er zo’n 250 000 Europeanen. In het Noorden
waren het vestegingskoloniën, waar de mensen leefden van landbouw, nijverheid en handel.
In het zuiden groeide de bevolking van de koloniën minder hard dan in het noorden. De
economie was meer gericht op de export van onder meer rijst, katoen, de kleurstof indigo en
vooral tabak. In Virginia waren grote tabaksplantages.
Pilgrim Fathers= groep Engelse calvinisten die in 1620 een kolonie stichtte in Amerika.
Vestigingskolonie= kolonie die wordt gebruikt voor permanente woning.
Het kolonialisme was een ramp voor de inheemse bevolking. De eerste contacten met de
Europeanen waren vreedzaam en er ontstond levendige handel. De indianen voorzagen de
kolonisten van voedsel in ruil voor Europese handelswaar, zoals geweren, bijlen en messen.
Maar al snel braken er bloedige oorlogen uit tussen indianen en kolonisten. De indianen
accepteerden niet dat kolonisten hum grond in bezit nam. De indianen werden geleidelijk
teruggedrongen en gedecimeerd. Dit kwam doordat ze massaal stierven aan ziekten, zoals
griep, pokken en de mazelen. Ze hadden geen weerstand tegen deze ziekten, die tot de
komst van de Europeanen in Amerika niet voorkwamen. Door de epidemie konden
bijvoorbeeld de Pilgrim Fathers hun kolonie stichten.
, Ook in het Caribische gebied hadden de Engelsen koloniën die nog meer winst opleverden.
Hier stichtten de Engelsen hun eerste kolonie in 1627 op het eiland Barbados. De kolonie
werd pas een succes toen ze er suiker gingen verbouwen. Om nog meer suiker te
verbouwen, koloniseerden de Engelsen ook ander eilanden, zoals Jamaica, dat ze in 1655
veroverden op Spanje. Het loodzware werken lieten de Engelsen door de zwarte uit Afrika
doen. Aan de westkust van Afrika stichtten de Engelsen versterkte factorijen
(handelsposten), waar ze van Afrikaanse handelaren slaafgemaakten kochten, die in het
binnenland tot slaaf waren gemaakt.
Vanaf 1670 werden slaven ook ingezet in de zuidelijke plantagekoloniën aan de Noord-
Amerikaanse oostkust. Eerst werd het werk daar gedaan door contractarbeiders uit Europa.
Maar omstreeks 1700 waren de meeste plantagearbeiders slaven die in het zuiden zo’n 20%
van de bevolking vormden. In het noorden werkten de slaven vooral in de huishouding of als
landarbeider. De Engelse regering gaf het monopolie op de slavenhandel in 1672 aan de
Royal African Company. Later werd de slavenhandel vrijgegeven, maar de RAC bleef
belangrijk in winstgevende trans-Atlantische driehoekshandel. Engelsen kochten in Afrika,
slaven, goud en ivoor, in ruil voor meer wapens, tabak en alcohol.
Slaafgemaakten= slaaf
Royal African Company= Britse handelscompagnie.
Driehoekshandel= handel tussen Europa, Afrika en Amerika.
Tussen 1700 en 1775 vertienvoudigde de koloniale bevolking tot 2,5 miljoen mensen. D
meeste hiervan waren in Amerika geboren en voelde zich geen Brit of Engelse. Vanaf 1707
vormden Engeland en Schotland samen het koninklijke Groot-Brittannië. De Amerikanen
namen verlichte ideeën over van Europa, zoals trias politica, de volkssoevereiniteit en de
natuurlijke rechten van ieder mens. Vooral de ideeën van de Engelsman John Locke kregen
invloed. In zijn boeken had hij gesteld dat de regeringen niet door God, maar door mensen
worden ingesteld. Alle mensen hebben volgens hem natuurlijke rechten, zoals het recht op
leven, veiligheid en bezit. Regeringen moeten die rechten beschermen. Als ze dat niet doen,
mogen burgers ze afzetten, want het vol is soeverein.
De Amerikaanse koloniën hadden allemaal een eigen parlement en eigen gekozen
bestuurders, maar ook een Britse gouverneur. Nadat de Fransen waren verslagen, begon de
regering in London belastingen te heffen in Amerika. De Amerikanen moesten
importbelastingen betalen op papier, thee en andere goederen uit Groot-Brittannië. Dit was
volgens de regering nodig, omdat de oorlog tegen Frankrijk veel geld had gekost. Dit
frustreerde de Amerikanen, die alleen belastingen wilden betalen die door hun eigen
parlement waren opgelegd.