BOK farmacologie blok B
Thema afweer
Je kunt uitleggen wat de functie van het afweersysteem in ons lichaam is: Ruimt
ziekteverwekkers op en beschermt het lichaam tegen infecties.
Je kunt de volgende onderdelen van de niet-specifieke immuniteit uitleggen: fysieke
barrières, fagocyten, immunologische surveillance, interferonen, ontstekingsreactie
en koorts. Het complementsysteem valt buiten het bestek van deze cursus:
- Fysieke barrières: Afscheiding van inwendig lichaam en extern milieu. Voorbeelden
zijn haar, huid, klierproducten, spijsverteringskanaal.
- Fagocyten: Cellen die een pathogeen kunnen opeten. Ze gaan daarna zelf ook dood.
Voorbeelden zijn microfagen en macrofagen.
- Immunologische serveillance: Cellen (natrul killers) die herkennen afwijkende cellen
en door het afgeven van perforine (eiwitten) de afwijkende cel afbreken.
- Interferonen (cytokinen): Worden afgegeven door lymfocyten of macrofagen. Die
activeren het immuunsysteem. Ze signaleren de veranderingen in het lichaam. Ze
geven boodschappen af naar het immuunsysteem.
- Complementsysteem
- Koorts: Boven 37,2℃ waardoor pathogenen geremd worden. Als er veel pyrogenen
voorkomen dan gaat door de hypothalamus de lichaamstemperatuur omhoog.
Versnelt de stofwisseling.
- Ontstekingsreactie: Gecoördineerde reactie waar de mestcel een rol speelt.
Mestcellen worden afgegeven waardoor de bloedtoever toeneneemt, fagocyten
worden geactiveerd, doorlaatbaarheid van de capilairen verhoogt,
complementsysteem wordt geactiveerd, stollingsreactie schermt gebied af,
plaatselijke temperatuur verhoging, specifieke immuniteit wordt geactiveerd. De
mestcellen geven prostaglandine, histamine, tromboxaan en serotaline af.
Je kunt de 4 verschillende T-cellen en hun functie benoemen (cytotoxische T-cel,
T-helper cel, T Geheugencel, T-suppressorcel):
- Cytotoxische T-cel: Lymfocyten die zijn betrokken bij cel/gemedieerde immuniteit;
doden doelcellen door direct contact of door de afgifte van lymfotoxinen; ook wel
killer T-cellen genoemd.
- T-helpercel: Lymfocyten waarvan de klierproducten (cytokinen) de cellulaire en
humorale immuun reactie coördineren.
- T-geheugencel: Cellen die in reserve worden gehouden; als het antigeen een tweede
keer verschijnt zullen deze cellen onmiddellijk tot cytotoxische T-cellen en
T-helpercellen differentiëren.
- T-suppressor cel: Lymfocyten die de activering van B-cellen en de afgifte van
antistoffen door plasmacellen afremmen.
,Thema bacteriën en infecties
Je kunt de cel gemedieerde immuniteit stapsgewijs uitleggen (presentatie antigeen
aan T-cel, activering van T-cel, differentiatie van T-cel naar cytotoxische T-cel, afgifte
lymfotoxine/cytokinen/perforine, vernietigen geïnfecteerde cel): De cellen zelf zijn
toxisch waardoor ze de ziekteverwekker kunnen vernietigen. Antigeenherkenning (de
ziekteverwekker wordt herkend) die presenteert hij aan de buitenkant van de cel. Daar kan
een cytotoxische complex uit komen waardoor de T-cel geactiveerd wordt. De T-cellen gaan
groeien en delen, ook worden er T-geheugencellen gemaakt zodat de ziekteverwekker
sneller herkend wordt. Ze geven lymfotoxine, cytokinen en perforine af die de
ziekteverwekker vernietigen. Perforine zorgt ervoor dat de celwand doorgeprikt wordt.
Cytokinen zijn chemische signaalstoffen die zijn betrokken bij cel-gemedieerde immuniteit;
doden doelcellen door direct contact of door de afgifte van lymfotoxine; ook wel killer
T-cellen genoemd.
Je kunt de antistof gemedieerde immuniteit stapsgewijs uitleggen (bij eerste infectie
sensibilisering B-cel door antigeen, activering B-cel door T-helpercel, vorming van
plasmacellen en B-geheugencellen, plasmacellen produceren antistoffen): Inactieve
B-cellen komen ziekteverwekkers tegen en bindt aan het antigeen. Daarna wordt hij
gesensibiliseerd (gevoelig gemaakt). De B-cel bindt aan de T-helpercel waardoor de B-cel
geactiveerd wordt. Hierdoor worden B-geheugencellen gemaakt en produceren
plasmacellen, die antistoffen produceren.
Maken antistoffen tegen het antigeen die de bacterie deeltjes vangen. De antigeen wordt
gepresenteerd door antigeenpresenterende cellen, daar helpt de T-helpercel bij en worden
plasmacellen gevormd. Plasmacellen zijn in staat om antistoffen (IgE) te vormen tegen het
antigeen. De IgE gaan op de mestcel zitten en functioneren als een receptor waardoor de
mestcel gevoelig is om te reageren op het allergeen. De mestcel laat schadelijke stoffen vrij
(waaronder histamine) en dat zorgt voor de allergische reactie.
Je kunt de 4 typen van specifieke immuniteit uitleggen:
- Lymfocyten in lymfestelsel: Productie en onderhoud van lymfocyten (witte
bloedcellen) te werk stellen, afvoer van afvalstoffen. Lymfocyten spelen een
essentiële rol bij specifieke immuniteit. T-cellen (uit de Thymus) en B-cellen (uit het
beenmerg) zijn hierbij betrokken.
- Antigeenherkenning: De T-cel worden geactiveerd door de antigeenpresentatie,
T-cellen gaan zich delen en krijgen een specifieke functie (differentiëren) en dan
vernietigd de T-cel het antigeen door verstoring van de stofwisseling van de
antigeen, vernietiging van celmembraan (door perforine) of stimulering van apoptose.
- Cellulaire immuniteit: Immunologische reacties waarbij T-lymfocyten betrokken zijn.
- Antistof gemedieerde immuniteit: Worden B-cellen gevoelig gemaakt (sensibiliseert)
dan worden ze actief gemaakt. Groeien (delen) uit tot plasmacellen die antistoffen
vormen.
, Je kunt van de belangrijkste ziekteverwekkers (bacteriën, virussen) benoemen wat de
belangrijkste eigenschappen van deze verwekkers zijn:
- Micro-organisme (bacteriën): Prokaryoot (geen celkern aanwezig), DNA ligt los in het
cytoplasma. Kan ook een staart hebben om zich voor te kunnen bewegen.
- Virus: kan zichzelf niet voortplanten en bestellen nieuwe cellen.
Je kunt de bouw van bacteriën benoemen: Bestaat uit cytoplasma met DNA erin dat
omgeven wordt door een celmembraan. Bij de meeste zit er ook een celwand omheen.
Bevatten ribosomen en vaak ook flagellen (staart).
Je kunt bacteriën op 3 manieren classificeren, nl. op soort celwand (gram positief,
gram negatief), op vorm en op zuurstofbehoefte:
- Celwand: Is opgebouwd uit peptidoglycan (heeft alleen een bacterie). Doormiddel
van gramkleuring is aan te tonen hoe dik die laag peptidoglycaan is (kleurd hij paars
dan is het een bacterie). Gram positief = dikke peptidoglycaanlaag. Helpt met
herkennen van de soort van de bacterie.
- Vorm: Je hebt verschillende vormen bacteriën. Coccus = bolvormige bacteriën
- Zuurstofbehoeften: Aeroben (met zuurstof), anaroob (geen zuurstof).
Je kent de opbouw van de celwand van bacteriën en kan het verschil tussen Gram
negatieve en Gram positieve bacteriën uitleggen:
- Gram positief (paarskleurig): Dikke peptidoglycaanlaag.
- Gram negatief (roodkleurig): Dunne peptidoglycaanlaag.
Je kunt uitleggen hoe een bacteriële infectie ontstaat: Ontstaan doordat een bacterie
toxische stoffen afgeven aan de gastheercellen waardoor het membraan kapot raakt. Of
bacteriën zijn op zich zelf al toxisch waardoor de celwand van de gastheercel beschadigd
raakt.
Je kunt de 4 aangrijpingspunten (remming celwandsynthese, remming eiwitsynthese
(via ribosomen), remming van de DNA synthese, aangrijpen op de specifieke bacterie
stofwisseling) van antibiotica op de bacterie uitleggen:
- Remming celwandsynthese: De peptidoglycaanlaag is alleen sterk wanneer er
crosslinks tussen zitten. Bij de aanmaak (synthese) van de celwand worden de
crosslinken gevormd onder invloed van een enzym (transpeptidase).
Geneesmiddelen (antibiotica) binden aan transpeptidase hierdoor kan het enzym niet
meer goed zijn werk doen. Met als resultaat dat de crosslinken niet meer geen te
werk gesteld kunnen worden. Daardoor krijg je een onstabiele celwand en daardoor
gaat de bacterie dood (bactericide).
- Remming eiwitsynthese: In de ribosomen worden onder andere de eiwitten gemaakt
aan de hand van DNA en RNA. Geneesmiddelen (antibiotica) binden aan een deel
van de ribosomen en daardoor verhindert het geneesmiddel het ribosoom om
aminozuurketens te koppelen (eiwitsynthese). Wanneer dit proces verstoord wordt,
verstoort je de groei van nieuwe cellen. En daardoor is dit werkingsmechanisme
bacteriostatisch.
- Remming DNA synthese: Het enzym topoisomerase wordt door de antibiotica
geremd hierdoor kan er geen DNA replicatie plaatsvinden. Er kan dus geen nieuw
DNA worden gevormd en daardoor gaat de bacterie dood (bactericide).