Sociologie
1.1 Inleiding en definitie sociologie
Sociologie betekent letterlijk samenlevingskunde
Societas = samenleving/ sociale eenheid
Logos = Kennis, kunde, wetenschap
Sociologie is de wetenschap van manieren waarop mensen met elkaar samenleven.
Sociologen onderzoeken naar samenlevingsvormen. Ze onderzoeken een specifiek deel,
want het geheel is te breed. Door het zoeken naar regelmatigheden en samenhang (in het
heden en het verleden), kunnen ze verbanden gaan leggen. Hieruit komen verschillende
theorieën uit voort om het gedrag van mensen te verklaren (in het nu en te voorspellen
voor de toekomst).
Een telkens terugkerende sociologische vraag is hoe de belevingswereld van individuen
samenhangt met de kleinere en grotere sociale verbanden waar ze deel van uitmaken
Als mensen zijn we volledig (fundamenteel) afhankelijk van elkaar, interdependentie.
Versimpeld voorbeeld interdependentie: “ik wil een glas melk”
- Koe (dieren zijn geen onderdeel van de samenleving)
- Boeren
- Transporteur
- Fabrikant
- Transporteur
- Supermarkt
Vroeger (tijd van de jagers en verzamelaars) hadden we alleen een kleine groep mensen om
ons heen, we waren helemaal niet afhankelijk van elkaar. Tegenwoordig zijn we wel
afhankelijk. We zijn allemaal afhankelijk aan elkaar. Hedendaags voorbeeld: je trekt een arts
(meestal) niet in twijfel als je ziek bent en een arts nodig hebt.
Verantwoord generaliseren = Het vergelijken van verdere plekken en andere tijden is van
essentieel belang.
Sociologen bewegen zich in een spanningsveld tussen betrokkenheid en distantie (omdat zij
zelf deel uitmaken van die samenleving).
Verschillende soorten samenlevingsverbanden:
- Groepen (bijv. klas)
- Sociale netwerken (bijv. vrienden waarmee je sport)
- Een maatschappij (de andere mensen met wie we samenleven)
Maatschappij =
- De meest abstracte manier = het sociale leven (staat weer gelijk aan de manier
waarop we met elkaar samenleven)
- Meer specifiek = de grootste sociale eenheid waartoe mensen behoren.
2
,Groepen = omschreven als een verzameling van onderling verbonden mensen die een besef
van een gemeenschappelijke identiteit, een ‘wij-gevoel’ kennen. Vaak mensen die je goed
kent.
Actoren = individuen of groepen.
Een sociaal netwerk = een te onderscheiden geheel van relaties tussen actoren.
Verschillende posities in een netwerk:
Centrale positie: veel directe relaties met andere individuen of groepen (actoren).
Rand (marginale) positie: mensen met minder directe relaties.
Netwerken verschillen in grootte, waar je in het netwerk terecht komt heeft te
maken met het ‘echte’ aantal directe relaties die je als persoon hebt gedeeld door
het aantal relaties dat mogelijk was om te hebben.
Sociaal = alles wat zich tussen mensen afspeelt
Iedereen is sociaal, ook de mensen die dat niet willen of zichzelf niet sociaal vinden.
Sociaal handelen = het bewust of onbewust rekening houden met een ander.
Sociaal werkers en sociologie:
- Bekijken van vraagstukken in een breed perspectief
- Niet alleen kijken naar het individu maar ook naar de omgeving
- Kritisch kunnen zijn naar de samenleving
- Onderzoek hoe de maatschappelijke ontwikkelingen invloed hebben op het individu
Specialisaties > concentreren op een bepaald deelgebied.
- De arbeidssociologie,
- De organisatiesociologie,
- De rechtssociologie,
- De kunstsociologie,
- De godsdienstsociologie,
- De gezinssociologie,
- De stads-sociologie,
- De onderwijssociologie
- De medische sociologie.
Al deze concentratiegebieden staan in verbinding met de algemene sociologie, waaraan ze
begrippen en theoretische inzichten overnemen.
Theorievorming houdt in dat generaliserende uitspraken over het sociale leven worden
gedaan die met elkaar in een systematisch verband worden geplaatst.
Empirisch onderzoek Empirisch onderzoek omvat elke wetenschappelijke
onderzoeksactiviteit die directe, eigen waarnemingen gebruikt. Heeft vaak een verkennend
karakter en brengt nieuwe theorieën met zich voort.
3
, Institutionalisering is het proces waardoor bepaalde normen als sociaal geldig worden
erkend en daadwerkelijk worden nagevolgd (wat is gedaan vanuit een machtspositie, denk
aan school of de overheid).
Cultuur = mensen die veel met elkaar omgaan, ontwikkelen een gemeenschappelijk
repertoire van gedragingen, kennis, symbolen, gewoonten, opvattingen, vaardigheden,
normen.
Iedereen in de samenleving kan zeggen dat ze door een bepaalde ‘cultuur’
gekenmerkt worden. De cultuur wordt bijvoorbeeld aan immigranten, rekruten,
leerlingen, bekeerlingen en pasgeborenen overgedragen.
Cultuur heeft een bepaalde vorm van continuïteit, maar niet iedere generatie is een
exacte kopie van de generatie ervoor.
Socialisatie = het proces van cultuuroverdracht (de opvoeding). Het leren (bedoeld en
onbedoeld) van de cultuur kenmerken van een groep door andere mensen.
Socialisatie wordt geslaagd geacht wanneer het kind de ‘regels’ uit zichzelf navolgt.
Bijvoorbeeld het kind vindt poep vies en leert het alleen te doen op de daarvoor bestemde
plek. Ze zijn dan geïnternaliseerd, onderdeel geworden van de persoonlijkheid.
- Externe sociale controle is overgegaan naar innerlijke controle “een geweten”
Binnen culturen kunnen subculturen ontstaan.
Subcultuur = een bepaalde groepering die een variant vormt op de dominante cultuur van
de samenleving.
Een identiteit is niet aangeboren. Pasgeboren kinderen hebben nog geen ik-besef, dit wordt
ontwikkeld door middel van interactie met andere.
Individualisering = mensen laten zich bij het maken van belangrijke keuzes minder leiden
vanuit druk van de direct sociale omgeving (gezin, familie, buren of lokale gemeenschap) en
raken minder gevonden aan sociale kaders (kerken of politieke partijen).
Verschil psychologie en sociologie:
Psychologie – je kijkt binnen de individuele mens
Sociologie – je kijkt naar de interactie tussen de verschillende mensen
1.2 Economische bindingen
Op welke wijze zijn we economisch verbonden met elkaar?
We zijn afhankelijk aan elkaar in schaarse goederen.
Economische bindingen: Afhankelijkheid in schaarse goederen
- Hoekomen we aan voedsel en onderdak?
- Hoe verdelen we de welvaart in de samenleving?
- Wie betaalt het sociaal werk?
4