Hoofdstuk 1: Geest, gedrag en psychologische wetenschap
Kernvraag 1.1 Wat is psychologie en wat is het niet?
Psychologie is de wetenschap van gedrag en mentale processen. Het bestaat uit interne indirecte
processen (denken en voelen) en uit externe processen (praten en lopen). Het vakgebied bestaat uit 3
groepen:
1. Experimenteel psychologen
= Voeren meeste onderzoek uit naar elementaire psychologische processen
2. Docent
= Geeft onderwijs op HBO en UNI
3. Toegepast psycholoog
= Gebruik kennis van één persoon om zo problemen op te lossen van mensen. Ze hebben veel
werkterreinen
Psychiatrie is een medisch specialisme waarbij patiënten een ziekte hebben die verholpen worden d.m.v
geneesmiddelen. Bij psychologen word het niet uit een medische invalshoek bestudeerd en zijn mensen
cliënten.
Pseudopsychologie houd in dat er niet onderbouwde psychologische argumenten/ aannames zijn die als
waarheid gepresenteerd kan worden. Pseudopsychologie en psychologie onderscheid je d.m.v kritisch
denken. Hier zijn 6 vaardigheden voor:
1. Wat is de bron?
= Overhalen
2. Is de bewering redelijk of extreem?
= selectief zijn
3. Wat is het bewijsmateriaal?
= Er is wetenschappelijk bewijsmateriaal nodig en geen anekdotisch (ervaring van individuen)
4. Is de conclusie beïnvloed door bias?
= Bias is een vooroordeel. Je hebt confirmation bias (Het verzamelen van informatie omdat je
datgene gelooft en de andere kant achterwege laten) en emotionele bias (Oordelen op basis van
attitudes en gevoelens
5. Worden veelvoudige denkfouten vermeden?
6. Zijn voor het oplossen meerdere invalshoeken nodig?
Kernvraag 1.2: Wat zijn 6 belangrijke perspectieven van de psychologen
1. Biologisch perspectief
De kerk zei dat de geest terrein is van God en dat mocht niet onderzocht worden. Déscartes stelde
geest en lichaam apart waardoor er wetenschappen gedaan konden worden. Hij hoorde tot het
rationalisme: ratio en denken. John Locke is een empirist: waarneming en ervaring is kennis. Hij
vind Rabula Rasa (een blank blad dat in je leven voller word). Neurowetenschap hoort hierbij en
maakt deel uit van de hedendaagse moderne psychologie. Ook is er nog evolutionaire
psychologie van Darwin en de theorie survival of the fittest waarbij natuurlijke selectie hoort.
2. Cognitief perspectief
Volgens Willem Wundt gaat alles over binnen. Ze werken met introspectie: zintuigelijke en
emotionele reacties op bepaalde prikkels vastleggen door naar binnen te kijken. Hij dacht dat het
ook in de geest kan zoals het in de scheikunde kon. Volgens hen bestond al onze verstandelijke
activiteit uit verschillende combinaties van deze elementaire processen. Onder Edward Bradford
Titchener kwam het structuralisme die zocht naar elementen van de bewuste ervaring.
Gestaltpsychologie gaat over het geheel dat meer is dan de som van de delen en dus geen
afzonderlijke elementen ‘’ Hoe begrijpen wij de wereld ‘
, Volgens Willem James kwam het functionalisme: psychische processen kunnen het beste
begrepen worden in het licht van hun adaptieve nut en functie. Volgens hem waren emoties niet
alleen elementen van het bewustzijn, zoals in het systeem van wundt. James voelde zich
aangetrokken tot Darwin en vond dat organismen zich moesten aanpassen. Op deze manier
ontstonden de eerste toegepaste psychologen. John Dewey bracht het nieuwe leren (progressive
education) waarbij je leert door te doen.
De moderne cognitieve perspectief houd in dat er meer technieken zijn om geestelijke activiteit te
bestuderen.
3. Behavioristische perspectief
Behavioristen bouwen voort op het empirisme en tabula rasa. Ze vonden dat het bestuderen van
de geest, zoals Wund, Titchener en James deden , geen deel van de psychologie uitmaakt. Het
behaviorisme (Watson) is de invalshoek van gedrag van meetbare omstandigheden in de omgeving
en de reactie van het organisme erop en niet die van innerlijke processen. Skinner is een
belangrijke psycholoog hiervan. Het draait om het objectieve. Hij ontwierp de skinnerbox: leren
door belonen en straffen. Pavlov-reactie: kwijlende hond.
4. Perspectief van de gehele persoon (whole person)
1. Psychodynamische psychologie: Ook freud had kritiek op het structuralisme. Processen
bestaan volgens hem in het onbewuste en niet in het bewuste. Hij is niet de eerste die bekend is
van het onbewuste, maar wel dat het onze persoonlijkheid konden domineren en psychische
stoornissen kon veroorzaken. Het was zijn doel elk aspect van de geest in één enkele grootse
theorie te verklaren. Volgens de psychodynamische psychologie is de energie van het onbewuste
hetgene dat ons motiveert. Zijn systeem heet psychoanalyse. Hij verkreeg info uit dromen en
versprekingen.
2. Humanistische psychologie: Onder aanvoering van Carl Rogers en Maslow richtte de
humanistische therapeuten zich op de positieve kant van de natuur (groei en potentie). Mensen
hebben een vrije wil. De opvattingen over jezelf hebben een invloed op je gedachten, emoties en
handelingen.
3. Karaktertrekken en temperament: Het idee van de Grieken leeft voort in de psychologie van
karaktertrekken en temperament. Gedrag word bepaald door unieke persoonskenmerken die in de
tijd consistent zijn.
5. Ontwikkelingsperspectief
Kijken vanuit nature vs nurture. Nadruk op erfelijkheid én omgeving. Ze combineren het biologische
en behavioristische.
6. Socioculturele perspectief
Invloed van cultuur (taal, opvatting, gewoonte, waarden en traditie). Deze vult aan op andere
perspectieven. Iemand die werkt in dit gebied is een crosscultureel psycholoog.
Deze 6 perspectieven zorgen ervoor dat er een holistisch beeld (visie die totaliteit altijd belangrijker vindt
dan de som der delen) van menselijk gedrag ontstaat.
Kernvraag 1.3 Hoe vergaren psychologen nieuwe kennis?
Pseudopsychologie is gebaseerd op hoop en goedgelovigheid. Psychologie is een echte wetenschap door
de methode. Een theorie is een toetsbare verklaring voor het aantal feiten of observaties van het
(empirisch) onderzoek. Het is dus anders dan een mening die niet te bewijzen is. De wetenschappelijke
methode gaat als volgt:
1. Een hypothese ontwikkelen
Een bewering over de relatie tussen 2 verschillende variabelen. De afhankelijke (hyperactief
gedrag door suiker) is datgene wat we gaan meten/onderzoeken. De onafhankelijke is datgene
wat we gaan manipuleren dus dat wat invloed is (hoeveelheid suiker).
, 2. Data verzamelen
Experimentele groep en controle groep. De onafhankelijke variabele is degene die gewijzigd
word, de afhankelijke is het gevolg van de onafhankelijke variabele. Niet elk kind is hetzelfde
waardoor er toeval optreed (je hebt gewoon een hyperactief kind). Om deze te vinden moet je veel
mensen onderzoeken. Om dit te minimaliseren is randomiseren.
3. Resultaten analyseren
Is er een significant verschil (groot genoeg). Als er geen significant verschil is, verwerp je de
hypothese. Bij een groot verband accepteer je de hypothese.
4. Publiceren, bekritiseren en repliceren en beschrijven van de conclusie.
Repliceren voeren onderzoekens het opnieuw uit om te zien als er dezelfde uitkomsten zijn.
Er zijn verschillende soorten psychologisch onderzoek:
1. Experiment (oorzaak-gevolg relaties achterhalen) (manipuleren)
2. Correlationeel onderzoek (toevallig experiment) (zonder manipulatie onafhankelijke en geen
oorzaak-gevolg relatie)
Positieve correlatie = ene neemt toe en ander ook
Negatieve correlatie = ene neemt toe en ander neemt af
3. Survey (gevoel van geluk, mening over politiek) (eerlijk en niet wenselijk? Goeie vragen?)
4. Natuurlijke observatie (kijken naar gedrag in een groep in eigen omgeving)
5. Gevalstudie (studie persoon met aandoening of talent)
Expectancy bias is dat als je verwacht dat bepaalde gebeurtenissen leiden tot bepaalde resultaten, ga je
op zoek naar bewijs vóór je verwachting. Daardoor zijn er placebo’s en dubbelblindonderzoek waardoor
je je expectancy bias vermijd.
Soms denk je verbanden te zien die er niet zijn: corrrelatie-causaliteit denkfout. Er zijn discussies over
onderzoeken op de rand van het toelaatbare. Die gaan met name over het gebruik van misleiding en
dieren. Sinds kort wordt het gebruik van social media voor gegevensverzameling en experimenten ook
nauwkeurig onderzocht, omdat hierbij de traditionele methoden waarmee ethische normen worden
gewaarborgd ter discussie staan.
Hoofdstuk 2: Biopsychologie, neurowetenschappen en de
menselijke aard
Kernvraag 2.1: Wat is het verband tussen genen en gedrag?
Evolutie begint bij Charles Darwin. Charles was tegen het creationisme (al het leven geschept door God).
Door natuurlijke selectie overleven alleen de meest aangepaste individuen en krijgen dan zo
nakomelingen: survival of the fittest. Zo kan je zien dat wij afkeer hebben voor bitter (bitter was voor onze
voorouders vaak giftig). We stammen niet af van apen maar hebben een gemeenschappelijke voorouder.
Adaptieve kenmerken zijn kenmerken die ontstaan door aanpassing aan de omgeving. Sommige
psychologen zijn bang dat mensen niet zelf verantwoordelijk zijn voor gedrag zoals agressie en verslaving
omdat het afstamt van een voorouder. Je omgeving kan je fenotype aanpassen, niet je genotype.
Het genoom is het erfelijk materiaal in een cel. Hierin liggen 23 paar chromosomen die elk uit DNA
ketens bestaat van nucleotiden. Genen zijn stukjes van chromosomen die coderen voor erfelijke
eigenschappen. Je hebt geslachtschromosomen en autosomen. Één boodschap is: schrijf
psychologische eigenschappen nooit uitsluitend aan erfelijkheid toe.
DNA wikkelt zich rond een eiwit genaamd histoon. Cellen worden huidcellen of foetuscellen door het
activeren en deactiveren van genen. Door dit constante aan en uit zetten (hele leven lang) levert
epigenoom op: een reeks chemische codes die als ervaring op het DNA vormen. Het is flexibel en past
zich aan aan de omgeving.
Bijvoorbeeld ratten die worden gelikt door hun moeder werd het stressrespons uitgeschakeld
epigenetica. Gedrag bij ouders is dus vaak bevorderlijk voor kinderen. Ervaringen in de kindertijd zijn
, epigentische modificaties die veroorzaakt worden en die op die manier de ontwikkeling van de hersenen
kunnen beïnvloeden. Beweging en voedsel kan ook voor epigenetica zorgen.
Kernvraag 2.2: Hoe is de internce communicatie van het lichaam geregeld?
Een neuron is een gespecialiseerde cel die infromatie ontvangt, verwerkt en doorgeeft. Een bundel van
veel neuronen wordt een zenuw genoemd. Sensorische neuronen geleiden signalen van zintuigen naar
de hersenenen (warm water, smaak, pijn en evenwicht). Motorische neuronen gaan vanuit de hersenen
en het ruggenmerg naar spieren, organen en klieren. In geval van een reflex communiceren sensorische
neuronen niet met motorische neuronen. Daarvoor maken ze gebruik van schakelcellen (in hersenen en
ruggenmerg). Deze geven het door aan andere schakelcellen of motorische cellen.
De uitlopers van een zenuwcel (dendriet) geeft informatie door aan het centrale deel van een neuron
(cellichaam of het soma). Het cellichaam kan zorgen voor excitatie of inhibatie. Door excitatie geeft de
neuron zelf een signaal af dat via het axon loopt. In het lichaam zijn axonen vaak langer dan in de
hersenen.
Rustfase
De spanning over het membraam van een neuron noem je de membraanpotentiaal. In rust is die ongeveer
-70 mV. Dit noem je de rustpotentiaal. De binnenkant van een axon is negatief geladen (er zit vooral
kalium) en de buitenkant positief (er zit vooral natrium in). De natrium-kalium pomp zorgen dat er in de
binnenkant kalium zit en in de buitenkant natrium. Ze zorgen voor de rustpotentiaal.
Depolarisatie
Natrium kanalen staan alleen open tussen -50 mV en +30 mV. Een prikkel reageert pas als de
membraanpotentiaal afneemt tot -50 mV (Éen natrium-kanaal open). Dit heet het alles-of-nietsprincipe.
Als deze drempelwaarde niet word gehaald gaat het natrium kanaal dicht. Word deze drempelwaarde wel
gehaald, dan ontstaat er een actiepotentiaal. Meer natrium kanalen gaat open en de binnenkant komt tot
+30 mV en is positiever dan de buitenkant.
Repolarisatie
Bij 30+ mV sluiten de natrium-kanalen en gaan de kalium-kanalen open. Het kalium stroomt naar buiten.
Je verliest dus positief geladen deeltjes in de cel. De buitenzijde is positiever geladen dan de binnenzijde.
Dus wordt het membraampotentiaal weer negatief.
Hyperpolarisatie
De binnenkant komt op een gegeven moment onder de -70 mV. Uiteindelijk sluiten de kalium-kanalen
langzaam. Er is dus uiteindelijk meer kalium naar buiten gestroomd dan naar binnen.
Als de impuls bij de eindknop komt, komt de inhoud uit de blaasjes in de synaps vrij (neurotransmitters). Zo
word het overgebracht naar een andere neuron. Ze komen aan de receptoren. Als ze hier niet aankomen
worden ze heropgenomen. Hierdoor word de intensiteit van het signaal verlaagd. Sommige
geneesmiddelen zorgen voor heropname. Er zijn veel verschillende neurotransmitters.
Gliacellen vormen de myelineschede waardoor er snellere impulsgeleiding is. Neuronen kunnen nieuwer
verbindingen maken of afbreken: plasticiteit. Door te leren groeien dus werkelijk je hersenen. De
bouwstenen zijn dus neuronen en hun plasticiteit en de gliacellen.
Het centrale zenuwstelsel bevat de hersenen en het ruggenmerg. Het ruggenmerg zorgt voor reflexen.
Het zijn vaak contralaterale banen: signalen van de rechterkant worden door de linkerkant van de
hersenen verwerkt. Het perifere zenuwstelsel verbindt het centrale met de rest van het lichaam. Het
somatische zenuwstelsel verwerkt zonder handelingen en is een soort communicatiekanaal. Het
autonome zenuwstelsel is wat altijd aan de gang is; vertering, hartslag en arousal (opwinding). Het
sympatische is wanneer er actie is (processen in je lichaam minder en meer afgifte) en parasympatisch is
wanneer je in rust bent. Het zenuwstelsel kan sneller signalen sturen dan hormonen (in auto ongeluk word
er hormoon afgegeven door sympatische ) en dit wordt later door hormoonstelsel bewerkt etc.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper 554523P. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,99. Je zit daarna nergens aan vast.