Ontwikkelingspsychologie
13 september, college 1a
Wat houdt ontwikkelingspsychologie in? Het betekent eigenlijk: het identificeren en
beschrijven van veranderingen in verschillende ontwikkelingsdomeinen en de processen
achterdeze veranderingen. Het is van jong tot oud en vanaf veel verschillende hoeken. Denk
aan biologie, pedagogiek etc. Het is dus multidisciplinair en wordt ook wel levensloop
psychologie genoemd.
Je moet ook denken aan waarom ontwikkelingspsychologie nou zo belangrijk is voor
bijvoorbeeld een onderwijs wetenschapper?
Toepassing kennis van ontwikkeling in het onderwijs, met opvoeding en een bepaald
beleid
Je moet vroegtijdig kunnen ingrijpen bij atypische ontwikkeling, om het zo positief in
te vloeden. Dit moet je begrijpen en ook kunnen helpen.
Wat is ontwikkeling? Het is een verandering. Het is een vooruitgang en achteruitgang. Bij
vooruitgang heb je rond de leeftijd 1/1,5 jaar dat een kind dingen gaat leren lezen, rekenen
en schrijven. Bij een achteruitgang moet je denken aan dat bijvoorbeeld een kind zijn tenen
in zijn mond kan doen, terwijl een volwassenen dat niet meer kan. Ook wordt het later als je
ouder wordt steeds moeilijker om alles te onthouden. Dit is Multi-directioneel dus kan beide
kanten op gaan.
Een ontwikkeling is een proces. Je kan niet zomaar iets leren. Het is een continu proces in
de tijd. Ook al denken mensen dat een kind ineens kan lopen bijvoorbeeld, er is er binnen
dan al veel gebeurd. Het heeft veel invloeden en niet alleen iemand zelf. De eerste factor is
vooral het gezin, die beïnvloeden de ontwikkeling. Daarna heb je familie invloeden of
bijvoorbeeld invloeden van de cultuur.
Ook speelt ontwikkeling zich af op terreinen zoals het fysieke, het motorische, het cognitieve,
het sociale en het emotionele terrein. Deze terreinen houden verband van elkaar; je kan
nooit los naar een ontwikkeling kijken. Als iets verandert op een domein, verandert dat ook
op een ander terrein.
Determinanten van de levensloop
Normatief leeftijdsgebonden invloeden -> biologische invloeden. Deze zijn gelijk met
iedereen. Ook invloeden van buiten door bijvoorbeeld school. Dit is dus sterk
gebonden met de leeftijd en daardoor redelijk voorspelbaar. Voor kinderen kan dit
best onzeker zijn, want ze willen erbij horen.
Normatief historische invloeden -> gebonden aan de geschiedenis. Dit betekent dat
door ervaringen die mensen hadden toen ze geboren hadden. Stel je voor een groep
was geboren na de tweede wereldoorlog; dit beïnvloed de ontwikkeling. Dit is ook
cohort.
Niet-normatieve invloeden -> Dit is persoonsgebonden. Door specifiek
gebeurtenissen van een specifiek persoon / kind wordt hij of zei beïnvloed en kan dus
zorgen voor een andere ontwikkeling. Deze zijn dus ook niet voorspelbaar, want het
is bij iedereen anders.
DE ontwikkeling bestaat niet. Elk kind ontwikkelt zich anders en heeft een ander gedrag. De
ontwikkeling is niet totaal onvoorspelbaar. Denk hier aan de normatieve
ontwikkelingsstappen (milestones) en stabiliteit in ontwikkelingspaden.
,Je hebt nature-nature controverse ontwikkeling: nativisme, ook wel aanleg genoemd en
empirisme wat betekent dat de ontwikkeling komt uit ervaringen. Het is eigenlijk een combi
van beide.
Ontwikkelingen kunnen continue en discontinue zijn:
- continue -> geleidelijk, kwantitief (meer van het zelfde)
- discontinue -> abrubt, in aparte stadia, kwalitatieve veranderingen
Je hebt twee periodes:
-kritieke periode -> als er in een bepaalde periode een bepaalde ervaring niet gebeurt, is er
onherroepelijk schade.
-gevoelige periode -> in een bepaalde periode is een bepaald ervaring optimaal, maar later
kan het opzich ook nog. Het is dan wel moeilijker om te leren, maar het kan nog wel.
Domein-algemene ontwikkeling: het idee dat de ontwikkeling een grote reeks aan
vaardigheden kan beïnvloeden
vs domein-specifieke ontwikkeling: het idee dat de ontwikkeling van uiteenlopende
vaardigheden onafhankelijk kan plaats vinden en weinig invloed heeft op vaardigheden in
andere domeinen.
Theorie: ‘Een logisch en samenhangend geheel van begrippen en relaties, waarmee
geprobeerd wordt een bepaald aspect van de werkelijkheid te beschrijven, te verklaren en te
voorspellen’
Voorbeeld hechting
→ Ontwikkeling van hechtingsrelatie in 1ste jaar (beschrijven)
→ Waarom ontwikkelt die band zich? (verklaren)
→ Wat is het gevolg hiervan voor latere hechtingsrelaties? (voorspellen)
Nut van theorie:
– Begrijpen = geeft richting en betekenis aan wat we zien
– Basis voor praktijk (weten wat te doen)
– Behoefte aan wetenschappelijke bevestiging = belang van replicatie
Theoretische perspectief (m.b.t ontwikkeling):
- Psychodynamisch perspectief
-> Ontwikkeling wordt ‘van binnenuit gestuurd’
-> Gedrag wordt gemotiveerd door innerlijke krachten, herinneringen en conflicten.
Hiervan is men zich nauwelijks bewust en men heeft hier nauwelijks controle over.
-> Bijvoorbeeld vroeger moeilijk contact kunnen hebben met de vader en daar nog
steeds last van hebben met andere mannen
-> 2 theorieën: Fraud: gaat ervan uit dat onbewuste krachten verantwoordelijk zijn
voor persoonlijkheid en gedrag. Hij heeft zijn onderzoeken vooral op de mannelijke
ontwikkeling gericht en dus een kleine ontwikkelingsgroep.
Erikson: gaat ervan uit dat we ontwikkelen door interacties met de omgeving. Hoe
we aankijken tegen interacties en gedrag van andere, ook hoe je jezelf beschouwd.
Er is dus veel minder onbewust. Je moet door een paar ontwikkelingscrisissen en zo
wordt je persoonlijkheid beïnvloed. Ook veel gericht op ontwikkeling van mannen en
sommige dingen zijn bij dit onderzoek een beetje vaag.
- Behavioristische perspectief
-> Focus op externe krachten, waarneembare gedragspatronen
-> Klassieke conditionering (Waston): iedereen leert op een bepaalde manier te
reageren op een neutrale stimulus die de respons normaal gesproken niet uitlokt.
-> Operante conditionering (Skinner): een vrijwillig respons kan worden versterkt of
verzwakt door de associatie met positieve of negatieve gevolgen.
, -> Sociaal-cognitieve leertheorie (Bandura): Je moet aandacht ergens voor hebben,
want je neemt dat gedrag over van je model. Dit moet je later nog kunnen herinneren
en reproduceren. Ook is motivatie van groot belang: je bent gedreven om het gedrag
te leren en uit te voren. Dit kan je plaatsen bij behaviourist perspectief. Het is niet
alleen straffen en belonen, maar je moet er zelf ook iets voor doen. Ook past het bij
cognitieve perspectief.
-> Het gaat dus veel over straffen en belonen. Er zijn technieken ontstaan voor
bijvoorbeeld het beïnvloeden en onderwijzen van kinderen met verstandelijke
beperkingen en aanpakken van agressie. Sommige dingen kun je met dit perspectief
gewoon niet goed verklaren, want die zijn er te ingewikkeld voor (bijvoorbeeld taal).
- Cognitieve perspectief
-> Focus op mentale activiteit. (Vraag je aan een kind hoezo het regent, zegt die ja
dan hebben de planten water en een ouder iemand zal het verklaren.
-> informatieverwerkingstheorie. Hoe komt informatie binnen en hoe gaat het eruit?
+ Speelt centrale rol in ons begrip van cognitieve ontwikkeling
- Weinig aandacht voor creativiteit
- Weinig aandacht voor sociale context van ontwikkeling
-> Piaget zegt dat het in stadiums gaat: Zijn beschrijvingen van de manier waarop
cognitieve groei zich tijdens jeugd voltrekt, staan na 1000-en onderzoeken nog
steeds overeind.
, 15 september, college 1B
Contextueel perspectief:
-Brede visie op ontwikkeling:
o Sociaal-culture theorie van Vygotsky
Ziet verloop van de cognitieve ontwikkeling als het resultaat van sociale interacties
tussen de leden van een cultuur. Ontwikkeling is het gevolg van interacties die een
kind heeft met de omgeving door bijvoorbeeld met andere te spelen.
+cultuur speelt een grote rol in de ontwikkeling van de kinderen
-te weinig oog voor effecten biologische factoren
-zijn onderzoeken zijn moeilijk te toetsen
o Bio-ecologisch model van Bronfenbrenner
Dit is het microsysteem, mesosysteem, exosysteem, macrosysteem, chronosysteem.
Kijk voor hele uitleg inleiding pedagogiek 15-9
-> Systemen hebben invloed op elkaar
+We moeten niet alleen naar het kind of alleen naar de omgeving kijken, maar hoe
dat samenwerkt en elkaar beinvloed
-te weinig oog voor biologische factoren
o Dynamische systeemtheorie
Ziet de ontwikkeling van een kind als een dynamisch systeem; alles ontwikkelt zich
tegelijk en hangt nauw samen met de ervaringen die het kind opdoet:
-Ontwikkeling is continu aan het veranderen en staat niet stil
-Ontwikkeling is niet lineair
-Ontwikkeling is een iteratief proces -> De vorige toestand is de begin situatie van de
volgende. Het hangt dus altijd samen.
-Ontwikkeling is zelfgeorganiseerd -> Nieuwe gedragingen verschijnen spontaan
vanuit de interactie tussen veranderandere subsystemen. Er ligt nergens in het
systeem iets vast. Door toevalligheden tussen de factoren verandert de ontwikkeling.
+Zelfde pluspunt als Bronfenbrennen
-Schrijft de ontwikkeling veelal toe aan leerervaringen en niet zozeer aan genetische
aanleg
Evolutionair perspectief
-Genetische erfenis voorouders:
o Ethologie: invloed van biologische kenmerken op gedrag en naar
evolutionaire rol van gedrag in processen van adaptie en overleving
o Evolutionaire psychologie:
Biologische predisposities: gedrag wordt vanuit de evolutietheorie verklaard.
Genetische erfenis voorouders:
-Behavioristische genetica:
Rol genen in verschil van het gedrag tussen mensen
Tweeling studies -> in hoeverre zijn eeneiige tweeling hetzelfde in vergelijking
met twee-eiige.