Inleverdatum 06-11-2017
,PREVENTIE EN ZELFMANAGEMENT
INTERVENTION MAPPING
Het ontwikkelen van gezondheidsdeskundige interventies
voor 4-17 jarigen met risico op diabetes mellitus type 2 of met diabetes mellitus type 2
gericht op een gezond bewegings- en voedingspatroon
,SA M E N VAT T I N G
In deze Intervention Mapping wordt in zes stappen, op een systematische wijze, gezondheidskundige
interventies beschreven, geïmplementeerd en geëvalueerd.
In stap 1 wordt het gezondheidsprobleem, Diabetes Mellitus type 2 (DM2), uitgewerkt. DM2 is een
wereldwijde epidemie (Diabetesfond, 2017). Vooral de complicaties, die pas na jaren optreden, zijn
schadelijk voor de gezondheid. Mensen die lijden aan de chronische ziekte DM2 maken meer gebruik
van medische voorzieningen en melden zich vaker ziek dan mensen zonder DM2 (Poortvliet,
Schrijvers & Baan, 2007).
Kennistekort en het ontbreken van symptomen en lijdensdruk over risico op DM2 en DM2, is de reden
waardoor mensen niet stilstaan bij de oorzaken en gevolgen van de DM2. Voorlichting en
gedragsverandering zijn de kern van gezondheidsbevordering bij mensen met DM2 (Sassen, 2014).
Bij 4-17 jarigen is risico op DM2 en de diagnose DM2 de afgelopen jaren toegenomen. Dit loopt
parallel aan de stijging van overgewicht en obesitas onder 4-17 jarigen (Diabetes Desk, 2015).
Onderzoeken wijzen uit dat overgewicht en obesitas het risicofactor is voor DM2 (Rietdijk & Hart,
2015). Gedragsverandering is bij 4-17 jarige eenvoudiger doordat gewoontes nog niet ingesleten zijn
(Buttitta, Illieuscu, Rousseau & Guerrien, 2013). Kwaliteit van leven bij deze doelgroep, ligt significant
lager dan bij leeftijdsgenootjes. Dit alles zorgt voor de urgentie om bij deze doelgroep risico op DM2
vroegtijdig te onderkennen, voorlichting te geven en gezondheidsgedrag te veranderen, zodat de
schade door DM2 beperkt blijft.
Ongezonde leefstijl is het risicofactor bij 4-17 jarigen met risico op DM2 of DM2. Leefstijlverandering
gaat over gedragsverandering op het gebied van voedings- en bewegingspatroon. De Theory of
Planned Behavior is een model om dit veranderproces vorm te geven (Sassen, 2014). De
gedragsdeterminanten risicoperceptie, attitude en sociale invloed beïnvloeden de intentie om te
veranderen. Alleen als de intentie er is om te veranderen, kan men zijn gedrag veranderen. Eigen
effectiviteit en barrières kunnen gedragsverandering dan nog in de weg staan.
Bij 4-17 jarigen met risico op DM2 of DM2 is gedragsverandering op leefstijl niet mogelijk als de
sociale omgeving geen begrip, steun en support geeft. De fysieke omgeving, de samenleving en
persoonsgebonden factoren zoals eerdere ervaringen, zijn determinanten die kunnen bijdragen tot
een gezond voedings- en bewegingspatroon maar deze kunnen ook in de weg staan. Gezonde
voeding is duur en niet elke omgeving nodigt uit om te bewegen. Soms missen er vaardigheden zoals
sociale competenties of is men psychisch en fysiek niet in staat om gedrag te veranderen.
Gedragsverandering is een intensief proces waarbij volhouden en niet terugvallen, belangrijke
onderdelen zijn.
In het begin heeft DM2 geen invloed op de kwaliteit van leven. Pas als mensen hun leefstijl moeten
gaan veranderen of complicaties van de ziekte ondervinden ontstaan er barrières waar ze mee om
moeten leren gaan.
In stap 2 worden de risicofactoren besproken. De belangrijkste risicofactoren van DM2 zijn een
ongezond bewegings- en voedingspatroon. De einddoelen van deze IM zijn: een gezond
bewegingspatroon -volgens de richtlijnen van de Gezondheidsraad- en een gezond voedingspatroon
-volgens de richtlijnen van het Voedingscentrum-. Voor beide einddoelen geldt dat ze in te passen zijn
in het leven van het kind. De interventies worden 4 maanden ingezet. In de eerste maand ligt de focus
op kennis, in de tweede maand op een patroon ontwikkelen, de derde maand inpassen van beweeg-
en voedingspatroon in dagelijkse routine. De vierde maand gaat het Nee zeggen tegen ongezond
beweeg- en voedingspatroon en over terugvalpreventie. Na deze 4 maanden worden de doelen
geëvalueerd.
Bij elk gedragsdoel worden de veranderdoelen per gedragsdeterminant beschreven. De zeven
gedragsdoelen vormen samen het proces van gedragsverandering naar het te behalen einddoel
In stap 3 worden verschillende methoden die toepasbaar zijn voor deze gedragsverandering
besproken. De methoden zijn evidence based en gaan over bewustwording, motivatie,
gedragsverandering, ontwikkelen van netwerk en volhouden van gewenst gedrag.
, In stap 4 worden de gedragsdoelen beschreven waarbij, bij de veranderdoelen, een interventie
uitgeschreven wordt. Allereerst dient er contact gelegd te worden met de doelgroep. Op dat moment
wordt de risicoperceptie en kennis besproken. Daarna kan er gestart worden aan het proces van
veranderen van de gedragsdeterminanten. Zo kan er een voorstelling gemaakt worden van wat
wenselijk gedrag zou zijn -attitude-, wordt de invloed van de sociale omgeving in kaart gebracht
-sociale invloed- en wordt er gekeken naar de mogelijkheden en vaardigheden van de doelgroep
-eigen effectiviteit- (Sassen, 2014). Vervolgens is daadwerkelijk het gedrag aan de beurt en wordt het
gemaakte actieplan toegepast. Als laatste wordt er gesproken over risicosituaties en hoe hiermee om
te gaan en worden er coping mechanismen ontwikkeld.
Naast de daadwerkelijke aanpassing van het gedrag dient er rekening gehouden te worden met de
motivatie van de cliënt. Hierbij is het belangrijk om te weten in welke fase de cliënt zit, om hierachter te
komen kan er gekeken worden naar het stages of change model (Prochaschka & DiClimente,1982).
Stap 5 is de implementatiefase van de interventie, deze wordt gedaan via het PDCA model van
Deming (123 Management, 2017). In dit model wordt duidelijk omschreven wat er wanneer moet
gebeuren en hoe dit gaat gebeuren. Zo, is de kans van slagen van de interventie, zo groot mogelijk.
Daarnaast wordt er gecontroleerd of de interventie ook zorgt dat het doel behaald wordt en kunnen de
doelen bijgesteld worden als de resultaten niet behaald worden (Sassen, 2014).
Stap 6 is een effect- en procesevaluatie. Effect evaluatie bestaat uit 3 clusters:
● planning, meting en evaluatie
● effectiviteit van methode en ondersteunende middelen
● administratie
Een duidelijke planning en het effect meten met behulp van een nulmeting bij de start en eindmeting
na 4 maanden. Voor bewegen kan dit bijvoorbeeld de coopertest of de piepjestest zijn (Runinfo, z.j.).
Voor voeding is dit lastiger, echter kan de kennis worden getest door middel van een quiz voor en na
de interventie. Daarnaast is het belangrijk dat het proces geëvalueerd wordt. De methodes op
effectiviteit onderzoeken en zo ook de ondersteunende middelen. Een goede administratie draagt bij
tot betrouwbaarheid en validiteit van de interventie.
Bij de procesevaluatie stelt men twee vragen:
1. Wat is goed verlopen en verantwoordelijk voor succes van de interventie
2. Wat is anders gelopen dan gepland en verantwoordelijk voor tegenvallers.
Goede procesevaluatie voorkomt dat de verpleegkundige tevreden is met de uitgevoerde
gezondheidskundige interventie terwijl het gezondheidsprobleem niet werkelijk is verminderd of het
ongewenste gedrag niet werkelijk is veranderd (Sassen, 2014).