Inhoudsopgave
Hoofdstuk 2 Vermogensrecht...................................................................................................................... 2
Hoofdstuk 5 Overdracht.............................................................................................................................. 6
Hoofdstuk 8 Pand & Hypotheek ................................................................................................................ 13
Hoofdstuk 15 Huurrecht algemeen ............................................................................................................ 18
Hoofdstuk 26 Burgerlijk procesrecht.......................................................................................................... 25
Hoofdstuk 22 Ondernemingsrecht............................................................................................................. 30
Hoofdstuk 23 Ondernemingsrecht (rechtspersonen) .................................................................................. 34
,Hoofdstuk 2 Vermogensrecht
H2.1 t/m 2.5
Vermogensrecht = “rechten en plichten die onderdeel uitmaken van iemands vermogen.”
Goederenrecht = rechtsverhoudingen tussen rechtssubjecten en goederen
- veel dwingend recht
- boek 3 BW= goederen
- boek 5 BW = rechtsverhoudingen die alleen betrekking hebben op zaken
Vermogen = - op geld waardeerbaar;
- bezittingen en schulden
• Actieve en passieve vermogensbestanddelen
- actief: goederen (3:1 BW)
- passief: schulden
Iemand met een negatief vermogen, heeft meer schulden dan dat hij bezittingen heeft.
Goederenrecht (art 3:1 BW)
Goederen = alle zaken en alle vermogensrechten & register- en niet-registergoederen (art 3:1)
Zaken = stoffelijke objecten die voor menselijke beheersing vatbaar zijn, dingen die je vast kan
pakken (art 3:2)
Vermogensrechten = rechten die overdraagbaar zijn, of er toe strekken de rechthebbende stoffelijk
voordeel te verschaffen, ofwel verkregen zijn in ruil voor verstrekt of in het vooruitzicht gesteld
stoffelijk voordeel. Bv rechten op betaling van een koopsom, hypotheekrecht op het betalen van een
huis etc. (art 3:6)
Zaken (art 3:2)
= “voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten”
Roerende en onroerende zaken (art 3:3)
• Onroerend: (huizen, kantoren, bomen, steenkool)
- de grond
- niet gewonnen delfstoffen
- beplantingen in de grond en
- al hetgeen erop is gebouw: ermee ‘duurzaam verenigd’
• Roerend: (meubilair, auto, fiets, laptop)
- elke zaak die niet onroerend is
Zaak bestaat uit verschillende onderdelen:
- de hoofdzaak
- bestanddelen die deel uit maken van de hoofdzaak
Bestanddelen (art 3:4)
= al hetgeen volgens verkeersopvatting onderdeel van een zaak uitmaakt, is bestanddeel van die
zaak.
,• Criterium voor het zijn van bestanddeel:
- verkeersopvatting (gebruikelijk, normaal)
- beschadigingscriterium; “aard- en nagelvast verbonden”
• Gevolg van het zijn van bestanddeel:
- er vindt natrekking plaats
Natrekking (bestanddeelvorming) (art 3:4)
- een bepaalde zaak (bestanddeel) gaat één geheel vormen met een andere (hoofd)zaak
Dus: goederenrechtelijk worden de bestanddelen als één zaak gezien
- bestanddeel volgt de hoofdzaak
• Eenheidsbeginsel:
- eigenaar van een zaak is tevens eigenaar van al haar bestanddelen
LET OP: natrekking doorbreekt het eigendomsvoorbehoud: banden van iemand anders doe je
onder jouw auto. Nu is het een bestanddeel van jou omdat het een deel van jouw zaak is
ondanks je deze niet hebt betaald. Het eigendomsvoorbehoud is dus door natrekking
doorbroken.
Heeft er natrekking plaatsgevonden? Blijft dit ook zo, ook als de banden voor onderhoud even van de
auto afgaan.
Eigendomsvoorbehoud = je verkoopt iets aan iemand, maar je behoudt het eigendom. Het eigendom
wordt pas overgedragen als degene jou heeft betaald. Als iemand nog niet heeft betaald, mag je het
goed ophalen.
Registergoederen (zowel zaken als vermogensrechten) art 3:10
“voor vestiging of overdracht is inschrijving in de openbare registers (kadasters) noodzakelijk (3:10)
Wat zijn nou registergoederen:
1. alle onroerende zaken (3:89)
2. bepaalde roerende zaken (te boek gestelde schepen/luchtvaartuigen) (8:199)
3. aandelen in registergoederen (3:96)
4. beperkte rechten op registergoederen (3:98)
Op het moment van overdragen → inschrijven in de openbare registers
(Het kadaster is anders als een kentekenregister, een auto moet je dus inschrijven in het
kentekenregister en niet in het kadaster)
Alle andere goederen zijn NIET registergoederen
Inschrijfbare feiten:
- rechtshandelingen van belang voor de rechtstoestand van een registergoed;
- erfopvolging;
- rechterlijke uitspraak over de rechtstoestand van een registergoed;
- verjaring;
- executoriaal en conservatoir beslag;
- overheidsbeschikking
Voorbeeld: huis
Eigendom van de “stenen”
(stoffelijk/registergoed/onroerende zaak)
Eigenaar van het recht op de “stenen” → eigendomsrecht
(vermogensrecht/registergoed/overdraagbaar)
Vermogensrechten (art 3:6)
= “rechten die overdraagbaar zijn, of er toe strekken de rechthebbende stoffelijk voordeel te
verschaffen, ofwel verkregen zijn in ruil voor verstrekt of in het vooruitzicht gesteld stoffelijk
, voordeel.” Bv rechten op betaling van een koopsom, hypotheekrecht op het betalen van een huis
etc. (art 3:6)
• In objectieve zin:
Alle bepalingen over het vermogensrecht. Dit zijn de regels die te maken hebben met
vermogensrecht in subjectieve zin.
• In subjectieve zin:
Een rechtssubject dat zelf een vermogensrecht heeft
Kenmerken van vermogensrechten in subjectieve zin: (art 3:6)
- zijn afzonderlijk of samen met een ander recht overdraagbaar, of
- zijn bedoeld om de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen, of
- zijn verkregen in ruil voor verstrekt of in het vooruitzicht gesteld stoffelijk voordeel
Bv: eigendomsrecht
Vermogensrechten verdelen in 2 categorieën:
volledige rechten (volledig op zichzelf staand recht)
1. eigendomsrecht; meest omvattende recht (absoluut recht)
2. recht op voortbrengselen van de geest, auteursrecht, merkenrecht en kwekersrecht
(absoluut recht)
3. Vorderingsrecht, recht op een prestatie/vordering van iemand (relatief recht)
beperkte rechten
= recht dat is afgeleid uit een meeromvattend recht/groter recht, (moederrecht = bv het
eigendomsrecht) dat met het beperkte recht is bezwaard. Hypotheekrecht is bv een beperkt recht op
het eigendomsrecht. DUS: hypotheekrecht afgeleid uit het eigendomsrecht.
- er is een gelimiteerd aantal beperkte rechten (gesloten stelsel = alle ondernemingsvormen die de
wet aanbiedt.)
- alleen te vinden in boek 3 en 5 BW
tegen wie kan jij je recht uitoefenen:
absoluut = t.o.v. iedereen
relatief = t.o.v. één persoon
Absolute rechten
• Kunnen rusten op goederen (zaken + vermogensrechten)
- geregeld in boek 5 en 3 BW
• Kunnen tegenover iedereen worden uitgeoefend
• Hebben 3 kenmerken:
- exclusiviteit (je hoeft niet toe te staan dat andere gebruik maken van jouw eigendom)
- zaakgevolg (stel er wordt iets gestolen, blijft het nog steeds jouw eigendom)
- gesloten systeem (er zijn niet meer van deze absolute rechten dan in de wet worden genoemd,
gelimiteerd)
Relatieve rechten
- Ontstaan uit een verbintenis
- Worden ook wel ‘persoonlijke rechten’ of ‘vorderingsrechten’ genoemd
- recht op levering, recht op huurgenot, recht op een prestatie etc.
- Kunnen slechts ten opzichte van de wederpartij worden uitgeoefend
Recht op prestatie = crediteur/schuldeiser
Prestatie verrichten = debiteur/schuldenaar