Klinische Psychologie 3: De ambulante praktijk
Samenvatting van het digitaal werkboek
Studietaak 1 Kennismaking met de GGZ
1.3 Regels in soorten en maten
American Psychological Association (APA).
Algemene principes: na te streven doelen om psychologen naar de hoogste idealen van de
psychologie te leiden.
Ethische standaards: specificeren af te dwingen gedragsregels.
Regels uit de APA-code geven wel richting aan iemands activiteiten, maar vaak is pas op lange termijn
te zien in hoeverre de doelstellingen ook echt worden gerealiseerd. Ethische standaards zijn
bruikbaar om overtredingen direct vast te stellen.
Vijf algemene principes:
1. Bevordering van welzijn en voorkoming van schade.
2. Trouw en verantwoordelijkheid.
3. Integriteit.
4. Rechtvaardigheid.
5. Respect voor de rechten en waardigheid van mensen.
Tien categorieën ethische standaards:
1. De afhandeling van ethische kwesties.
2. Deskundigheid.
3. Menselijke relaties.
4. Privacy en vertrouwelijkheid.
5. Advertenties en andere publieke uitspraken.
6. Dossiers en honoraria.
7. Onderwijs en opleiding.
8. Onderzoek en publiceren.
9. Beoordeling.
10. Therapie.
Canadese principes:
1. Respect voor de waardigheid van personen.
2. Verantwoorde zorg.
3. Integriteit in relaties.
4. Verantwoordelijkheid ten opzichte van de samenleving.
Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) basisprincipes: (hiërarchisch)
1. Verantwoordelijkheid.
2. Integriteit.
3. Respect.
4. Deskundigheid.
Belgische Federatie van Psychologen (BFP): (hiërarchisch)
1. Eerbieding van de waardigheid en rechten van de persoon.
1
, 2. Verantwoordelijkheid.
3. Competentie.
4. Integriteit.
Europese federatie van beroepsverenigingen van psychologen (EFPA); streven naar Europese eenheid.
Duitse verenigingen: algemene bepalingen, psychologie bij onderzoek en onderwijs, en psychologie in
de praktijk.
Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO): specificeert een aantal rechten en
plichten in de relatie tussen zorgverleners en patiënten in de gezondheidszorg.
Nederlandse preambule: bevorderen van beroepsethische reflectie en het bieden van een maatstaf
voor de toetsing van beroepsmatig handelen.
Problemen: 1. Er is vaak sprake van ongelijke relaties, wat kan leiden tot afhankelijkheid van
betrokkenen. 2. Relaties met anderen kunnen in de loop der tijd veranderen, waardoor soms weer
andere regels uit de beroepscode van toepassing zullen zijn. 3. Psychologen vervullen soms diverse
rollen tegelijk waardoor verwarring ontstaan.
College van Toezicht bestaat uit juristen en psychologen, mogen nooit minder psychologen dan
juristen zijn. Ze beoordelen klachten over psychologen die aan het NIP zijn verbonden. Anonieme
klachten worden niet behandeld.
Klachtenprocedure: klaagschrift (schriftelijke klacht van de klager), verweer (van de psycholoog),
repliek (reactie van klager op het verweer) en dupliek (reactie van psycholoog op repliek). Dan kan er
nog een mondelinge behandeling zijn met beide partijen bij elkaar. Het college mag ook de klacht
uitbreiden als zij meer overtredingen herkennen dan die van de klager. De uitspraken worden
tegenwoordig allemaal in anonieme vorm gepubliceerd en in niet-anonieme vorm voor NIP leden.
Maatregelen: waarschuwing, berisping, schorsing (max 2 jaar) uit lidmaatschap NIP of ontzetting uit
het lidmaatschap van de vereniging. Geen geldboetes. College van Beroep als de klager of verweerder
in beroep willen gaan.
Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (wet BIG); wettelijk tuchtrecht. Arts,
apotheker, gz-psycholoog, psychotherapeut.
Klachten bij Centraal Tuchtcollege door drie juristen en twee representanten eigen beroep.
Maatregelen: waarschuwing, berisping, geldboete, schorsing van registratie, gedeeltelijke ontzegging
om het beroep uit te oefenen, en doorhaling van de registratie.
Twee tuchtnormen: 1. Handelen of nalaten van handelen in strijd met de zorg die de geregistreerde
zorgverlener als goed beroepsbeoefenaar te betrachten ten opzichte van de patiënt en de naasten
van de patiënt. 2. Enig ander handelen of nalaten daarvan in strijd me het belang van een goede
uitoefening van de individuele gezondheidszorg.
1.4 Cognitief-gedragstherapeutisch proces; een overzicht
1. Inleiding
Gedragstherapeutisch proces; diagnostiek, interventies en afsluiting.
CGT is relatief kortdurend en klachtgericht.
2. Niveaus en fases in het cognitief-gedragstherapeutisch proces
Fases:
1. Diagnostische fase; probleeminventarisatie, het verklaren van het ontstaan en vooral
voortbestaan van die problemen, het formuleren van hulpvraag en behandeldoelen en het
opstellen van een behandelplan.
2. Interventiefase; uitvoering van het behandelplan, het tussentijds evalueren van de effecten
daarvan en het zo nodig aanpassen van het behandelplan.
2
, 3. Afsluitingsfase; het evalueren en afronden van de behandeling, het toepassen van
maatregelen om terugval te voorkomen en om tijdig in te grijpen, alsmede het administratief
afronden van de behandeling door een formele afsluiting, doorverwijzing of terug verwijzing.
Niveaus:
Aangrijpingspunt; wat moet er bij de patiënt veranderen.
Therapeutische context; binnen welk interactioneel en praktisch kader kan dit
veranderingsproces het beste vorm krijgen.
Therapeutisch systeem; of personen of instanties uit de omgeving van de patiënt wel of niet
bij de behandeling moeten worden ingeschakeld.
Er wordt een intakegesprek gehouden, verslag van 1 à 2 A4 die de behandelaar voor het eerste
contact kan lezen. Vaak worden er vragenlijsten gebruikt; SCL-90, OQ-45, 4DKL, KKL.
3. Eerste fase: diagnostiek
Meestal één of 2 zittingen. Kan langer duren bij een combi van individuele en relationele problemen
of bij persoonlijkheidsproblematiek. Als er meer dan 5 gesprekken nodig zijn, kan er beter (nog) niet
behandeld worden. In het begin van de behandeling wordt het meeste effect bereikt.
Therapeutisch aangrijpingspunt, doelstellingen eerste fase:
1. Klachten en problemen inventariseren en kwantificeren.
2. Voorlopige hulpvraag/behandeldoel bepalen.
3. Een beschrijvende classificatie opstellen volgens DSM-criteria.
4. Een theorie ontwerpen over de factoren die de klachten en problemen in stand houden aan
de hand van functieanalyses (FA’s) en betekenisanalyses (BA’s), en zo nodig een holistische
theorie (HT).
5. Vaststellen van de definitieve hulpvraag van de patiënt en formuleren van zijn belangrijkste
doelstellingen, waarbij die laatste zo objectief en concreet mogelijk moeten worden
geformuleerd.
6. Een plan ontwikkelen en vaststellen om deze doelstellingen te realiseren.
Niveau therapeutische context, doelstellingen eerste fase:
1. De patiënt voorlichting geven over diens problematiek en de behandeling daarvan.
2. Het vertrouwen versterken van de patiënt.
3. Inschatten van de motivatie van de patiënt om dingen anders aan te pakken, en zo nodig
strategieën ontwikkelen om deze motivatie te versterken.
4. Een interactionele stijl kiezen die past bij de patiënt, bij het type behandeling dat gaat
worden toegepast en bij de persoon van de therapeut.
Niveau therapeutisch systeem, doelstellingen eerste fase:
1. Een indruk krijgen van het systeem waarbinnen de problemen van de patiënt zich afspelen en
de mogelijke invloed daarvan op het voortbestaan van die problemen.
2. Inschatten of het systeem van de patiënt behulpzaam kan zijn bij het reduceren van de
problemen.
Het is gebruikelijk om huiswerkopdrachten mee te geven, vragenlijsten invullen,
registratieformulieren (klachten) bijhouden en voorlichtingsmateriaal lezen (over ziektebeeld en
behandeling).
Kennismaking is kort en zakelijk. Beter gelijk beginnen met de echte therapie en het contact leggen
vormt daar een onderdeel van.
De inventarisatie en kwantificering van klachten en problemen; vaak starten met een vraag die uit het
intakeverslag naar voren komt. Daarna classificatie van de klachten en problemen volgens de DSM.
3
, Deze kan aangevuld worden met een verklarende functieanalyse (FA) en betekenisanalyse (BA) en
soms ook een holistische theorie (HT).
Als de DSM-classificatie is vastgesteld, nagaan of er een evidence-based behandelprotocol bestaat.
Nadat de problemen zijn geïnventariseerd kan een holistische theorie worden geformuleerd. Het is
een theorie over de samenhang van de verschillende problemen die in de inventarisatie naar voren
zijn gekomen, bepaalde relevante eigenschappen van de patiënt en de omstandigheden waarin de
problemen zich voordoen. De HT lijkt vooral handig bij complexe problemen, niet iedereen maakt
hem. HT kan worden gebruikt om de complexiteit transparant te maken en als communicatiemiddel
voor overleg met de patiënt.
Basisschema holistische theorie:
Ontwikkeling en vroege Persoonlijke eigenschappen en Klachten en problemen
ervaringen kritische gebeurtenissen
Beschermende opvoeding Negatief zelfbeeld en Depressief
Sociaal geïsoleerd subassertief Sociaal fobisch
Gepest op school Nieuwe dominante baas en Te veel drinken
‘degradatie’ op werk
Als eerste de laatste kolom invullen, dan de middelste, eerste kolom als laatste.
Betekenisanalyses zijn de klinische vertaling van het paradigma van de klassieke conditionering. Een
neutrale situatie of gebeurtenis (CS) is geassocieerd geraakt met een andere situatie of gebeurtenis
(US/UR) die wel betekenisvol is. Die verbinding blijkt uit de emotionele reactie (CR) waartoe de CS
leidt. Het optrede van de CS activeert de cognitieve representatie van de US/UR, die activatie
manifesteert zich in een emotionele toestand of CR.
Basisschema betekenisanalyse:
Gebeurtenis (CS) ------- Cognitieve representatie van een andere,
reeds betekenisvolle gebeurtenis (US/UR-repr)
↓
Emotionele reactie (CR)
Bij referentiële associaties ( ͡ ) roept de CS een herinnering op aan of activeert anderszins
opvattingen over de US/UR: autorijden (CS) herinnert aan het ongeluk vroeger (US/UR-representatie).
Bij sequentiële associaties () is de CS een voorspeller van de feitelijke US/UR: hartkloppingen (CS)
zijn de voorbode van een hartaanval (US/UR-repr).
Bij identiteitsrelaties (=) wordt de CS geïdentificeerd met de US/UR: het zelfbeeld (CS) wordt
gelijkgesteld (=) aan waardeloos zijn (US/UR-repr).
De causale associatie is een speciaal geval van de sequentiële associatie: hierbij is de CS zowel de
voorganger als de oorzaak van de US/UR: denken aan een ongeluk (CS) veroorzaakt het ongeluk
(US/UR).
Excitatoire associatie: de activering van de US/UR-repr wordt bevorderd door de associatie. (CS+)
Inhibitoire associatie: de activering van de US/UR-repr wordt afgeremd of verminderd door de
associatie. (CS-) (bijv. met partner erbij geen paniekaanval). Als iets inhibitoir is, zet je een streepje (|)
door het symbool van de verbinding.
Dubbel associatiesymbolen verwijzen naar overbetrokkenheid. Gestippelde associatiesymbolen
verwijzen naar onderbetrokkenheid.
4