Leerdoelen
Leerdoelen 1.1
1. De student weet wat filosofie, ethiek / praktische filosofie en socratische
dialectiek inhoudt, en hoe deze begrippen zich tot elkaar verhouden.
2. De student kan uitleggen wat typerend is voor de natuurfilosofen en sofisten,
en waarin Socrates hierin verschilt qua denkwijze.
3. De student kan de grote lijnen van de discussie over filosofie en ethiek tussen
Protagoras en Socrates uitleggen.
Filosofie = Het verliefd zijn/ de wil hebben, wijsheid te verwerven en zich daar ook bewust
van zijn. Ook begrijpen, uitleggen en handelen naar deze wijsheid. Het vermogen om de ziel
hoger op te laten komen door het verlangen naar wijsheid.
Ethiek: Ethiek is een tak van de filosofie die zich bezighoudt met vragen over wat goed en
slecht is, wat juiste en verkeerde handelingen zijn, en hoe we morele beslissingen moeten
nemen.
Praktische filosofie: richt zich op de toepassing van ethische principes in het dagelijks
leven. Dit omvat discussies over morele dilemma's, deontologie (plichtethiek), utilitarisme
(het maximaliseren van geluk), deugdethiek en andere ethische theorieën.
Socratische dialectiek: Het houdt in dat men vragen stelt en argumenten onderzoekt door
middel van dialoog en discussie om tot een dieper begrip van complexe kwesties te komen.
Het moedigt zelfonderzoek en kritisch denken aan.
Deze begrippen zijn nauw met elkaar verbonden. Ethiek en praktische filosofie zijn
subdisciplines binnen de bredere filosofie. De ethiek richt zich op morele kwesties en
normatieve principes, terwijl de praktische filosofie deze principes toepast in de praktijk,
bijvoorbeeld bij het nadenken over morele dilemma's in de gezondheidszorg of het
rechtssysteem. Socratische dialectiek is een methode die vaak wordt gebruikt in zowel
ethische als filosofische discussies om ideeën te verkennen en te testen.
2. In de praktijk kunnen studenten in de filosofie Socratische dialectiek gebruiken om
ethische kwesties te onderzoeken en te bespreken, en zo hun begrip van ethische
theorieën verdiepen en toepassen in concrete situaties.
1. De student kan uitleggen wat typerend is voor de natuurfilosofen en
sofisten, en waarin Socrates hierin verschilt qua denkwijze.
Natuurfilosofen: Vroege Griekse filosofen die de natuurlijke wereld bestudeerden en op zoek waren naar
fundamentele principes. ook wel bekend als de pre-socratici "Wat is de oorsprong van alles?"
en "Hoe zijn de elementen gerelateerd aan de natuurlijke wereld?"
Belangrijke natuurfilosofen zijn onder andere Thales, Anaximander en Heraclitus,
elk met hun eigen theorieën over de aard van de werkelijkheid.
Sofisten: Onderwijzers en redenaars die nadruk legden op retoriek en overtuigingskracht, met een relatieve
kijk op waarheid.
Socrates: Een filosoof die ethiek en morele waarheid centraal stelde, gebruikmakend van de socratische
methode voor zelfreflectie en morele groei. in tegenstelling tot de natuurfilosofen en sofisten,
,was vooral geïnteresseerd in ethische en morele kwesties. de nadruk op het belang van
zelfkennis en bewustzijn van de eigen onwetendheid.
Het belangrijkste verschil tussen Socrates en de natuurfilosofen en sofisten ligt in hun
respectievelijke interesses en methoden. Socrates concentreerde zich op ethische en morele
kwesties en gebruikte de socratische methode om kritische zelfreflectie en morele groei te
bevorderen, terwijl de natuurfilosofen zich richtten op de natuurlijke wereld en de sofisten op
retorische vaardigheden en overtuigingskracht.
3. De student kan de grote lijnen van de discussie over filosofie en ethiek
tussen Protagoras en Socrates uitleggen.
De discussie tussen Protagoras en Socrates draaide om kwesties met betrekking tot kennis,
moraliteit en de aard van deugd. Hier zijn de belangrijkste punten in de discussie tussen
deze twee filosofen:
- Protagoras was een sofist en stond bekend om zijn bewering dat "de mens de maat is van
alle dingen." Dit betekent dat waarheid en moraliteit relatief zijn en afhankelijk van
individuele perceptie en overtuigingen.
- Hij geloofde dat deugd onderwezen kon worden en dat ethische normen cultureel
bepaald waren.
- Protagoras benadrukte het belang van overtuigingskracht en retoriek in de
samenleving.
- Socrates, aan de andere kant, was kritisch tegenover het relativisme van Protagoras. Hij
geloofde in het bestaan van objectieve waarheid en morele principes die niet afhankelijk
waren van individuele meningen.
- Socrates stelde dat deugdzaamheid niet eenvoudigweg aangeleerd kon worden, maar
voortkwam uit kennis en begrip van wat goed en rechtvaardig is.
- Hij benadrukte het belang van zelfkennis en bewustzijn van de eigen onwetendheid als
basis voor morele groei.
De discussie tussen Protagoras en Socrates illustreert de botsing tussen relativisme
(Protagoras) en objectivisme (Socrates) in de context van kennis en ethiek. Socrates was
van mening dat er een objectieve waarheid en deugd bestond, terwijl Protagoras betoogde
dat deze concepten subjectief waren en variabel afhankelijk van de individuele overtuigingen
en culturele context. Deze filosofische discussie legt de fundamenten voor de latere ethische
en epistemologische debatten in de filosofie.
Relativisme : In essentie stelt het relativisme dat er geen absolute of objectieve waarheden
zijn, maar dat alles relatief is. Er zijn verschillende vormen van relativisme,
,Objectivisme: geloven dat er een objectieve, externe realiteit bestaat die onafhankelijk is
van individuele percepties en overtuigingen. Dit betekent dat er absolute waarheden zijn die
ontdekt kunnen worden door observatie en rede.
, 1.2 leerdoelen
1. De student kan uitleggen hoe de filosofie is ontstaan als reactie op de mythe en
het verband leggen met de theorie van de spiltijd.
De filosofie werd dus geboren uit de behoefte aan een kritische, rationele en systematische
benadering van fundamentele vragen over de aard van de werkelijkheid, kennis en ethiek, en
dit was een reactie op de mythologie en mythische verklaringen die voorheen dominant
waren. De theorie van de spiltijd markeert deze belangrijke periode in de geschiedenis van
het menselijk denken waarin nieuwe manieren van denken en begrijpen zich beginnen te
ontwikkelen.
Filosofie kon pas ontstaan toen mythe -> mythologie was geworden.
Karl Jaspers = de spiltijd (1883-1969 =) is een theorie waarom er een omslag heeft
plaatsgevonden in het denken. existentiefilosofie, de filosofische stroming die de nadruk legt
op (het denken over) het individuele bestaan.
Gevolgen van de spiltijd=
1. versnelde opkomst van techniek en wetenschap
2. Einde van het ritueel van het mensenoffer
3. objectivering van de natuur ( de natuur gaan zien als ding om te gebruiken)
4. mensen nemen afstand van heilige ( afstand tussen goden en mensen)
5. opkomst van filosofie, vrije creativiteit in de kunst (buiten religie)
6. experimenteren met alternatieve vormen van maatschappelijke inrichting (alles was
bespreekbaar)
De eerste wetenschappelijke ontdekkingen en wiskundige principes werden ontwikkeld,
waarmee de basis werd gelegd voor moderne wetenschap.
2. De student kan aangeven dat de mythe drie verschillende functies heeft en daarbij
beargumenteren welke relevantie de mythe vandaag de dag zou kunnen hebben.
1. De werkelijkheid verklaart door middel van mythen : Mythen dienden vaak als
verklaringen voor natuurlijke fenomenen, de oorsprong van de wereld, of de
oorsprong van culturele praktijken.
2. richtinggevende : Mythen bevatten vaak morele lessen en ethische normen. Ze
illustreren deugden en ondeugden, bieden voorbeelden van heldendom en moed, en
waarschuwen voor de gevolgen van slecht gedrag.
3. Doelstelling :
1. doelstelling = verklaren = de natuurfilosofen of presocratici
2. doelstelling = handelen = socrates
Combinatie van beide doelstellingen = Plato en Aristoteles.
In het kort, mythen hebben niet alleen historische waarde, maar ze blijven ook relevant in de
moderne wereld als bronnen van culturele rijkdom, literaire inspiratie, morele
overweging, en psychologische inzichten. Ze dragen bij aan ons begrip van wie we
zijn en waar we vandaan komen.