Week 1
1.1 Wat is goederenrecht?
Een manier van eigenaar worden is door natrekking, kan bij:
- Roerende zaken
- Onroerende zaken
Aansprakelijkheidsrecht + contractenrecht = verbintenissenrecht —> verbintenissen:
rechtsbanden tussen twee personen waarbij de een tot een bepaalde prestatie is verplicht
en de ander tot diezelfde prestatie is gerechtigd.
Bv koopcontract —>
- Koper: recht op levering van het gekochte en verplicht tot betaling van de koopprijs.
- Verkoper: verplicht tot levering en gerechtigd tot betaling.
Meerdere verbintenissen komen hierin samen.
Aansprakelijkheidsrecht: 1 verbintenis die een van beide partijen aanspraak op iets geeft,
bv schadevergoeding waar niets tegenover staat.
Goederenrecht: absolute rechten op goederen = rechten die je tegen iedereen in de wereld
kan inroepen. Bv pandrecht, vruchtgebruikrecht, hypotheekrecht, eigendom, erfpacht, opstal.
Verbintenissenrecht: relatieve rechten = rechten die alleen tussen een bepaald aantal
mensen geldig zijn, bv debiteur - crediteur.
HR Blaauboer - Berlips (1905): verschil tussen Goederenrecht en Verbintenissenrecht werd
duidelijk; grens tussen eigendom en contractuele verbintenis. Contract tussen de twee over
recht op aanleg van een weg. Contractuele verplichting leidt niet tot eigendom grond,
belasten de eigendom niet. Geen eigenaar meer betekent alsnog nakomen persoonlijke
verplichting.
Huurrecht is wel meer absoluut; koop breekt geen huur (art. 7:226 Bw). Ondanks nieuwe
eigenaar wel rechten voor de huurder.
In NL GESLOTEN stelsel van absolute rechten; wetgever heeft enkele absolute rechten
opgesomd en daar kunnen er niet meer bijkomen —>
1. Eigendom
2. Pandrecht
3. Hypotheekrecht
4. Erfpacht
5. Vruchtgebruik
6. Erfdienstbaarheid
7. Opstal
8. Appartementsrecht
In NL OPEN systeem van verbintenissen; contractpartijen kunnen een willekeurige
hoeveelheid aan verbintenissen aangaan.
1.2 Eigendom
1
,Eigendom (art. 5:1 lid 1 Bw): het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan
hebben. Het geeft een exclusief gebruiksrecht. Er is geen ruimer recht dan eigendom.
Eigendom bestaat alleen tav zaken. Tegenwoordig minder sterk eigendomsrecht dan rond
1800 (toen heilig en onaantastbaar recht).
Zaken (art. 3:2 Bw): voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten (die je kunt
aanraken).
Watertorenarrest: huiseigenaar had ruzie met buren en besloot om erover te gaan een
watertoren in zijn tuin te plaatsen, puur om de buren te pesten.
Rechtsvraag: mag je als eigenaar van een stuk grond dit doen om de buren te belemmeren
qua zonlicht?
Conclusie: HR —> nee, aangezien de watertoren niet eens in gebruik werd genomen en dus
geen andere reden bestond dan hinderen. Tegenwoordig hinderverbod in art. 5:37 Bw.
Breda tegen Nijs: groep krakers had een huis in bezit genomen waarvan Nijs de eigenaar
was. Speelde zich af in Breda. Gemeente had besloten om de krakers wel gas water en licht
te leveren. De huiseigenaar wilde dit niet, en sprak de gemeente in een kort geding hierop
aan wegens vrede op zijn eigendomsrecht.
Rechtsvraag: werd er een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht?
Conclusie: Nijs kreeg in eerste instantie gelijk, maar volgens de HR moest de gemeente juist
rekening houden met de belangen van de krakers (openbare orde en veiligheid). Er moest
een belangenafweging gemaakt worden tussen de huiseigenaar, de krakers en
omwonenden. Niet meer zo’n onaantastbaar recht dus, moet rekening worden gehouden
met andere belangen.
Bevoegdheden eigenaar (exclusief):
1. Beschikken (art. 3:81 en 3:83 Bw):
- Vervreemden: eigendom overdragen.
- Bezwaren: beperkt recht vestigen (hypotheekrecht op een huis of pandrecht op een
roerende zaak).
Eindigt wanneer je failliet wordt verklaard, de bevoegdheid gaat dan over op de curator.
2. Revindiceren (art. 5:2 Bw): opvorderen. Als je eigenaar bent en jouw zaak wordt
gestolen, mag je het terugvorderen van personen die geen recht op de zaak hebben.
3. Gebruiken (art. 5:1 lid 2 Bw): exclusief gebruiksrecht (met uitsluiting van eenieder)
om de zaak te gebruiken. Naast gebruiken ook verbruiken en vernietigen.
Beperkingen gebruiksrecht:
1. Rechten van anderen eerbiedigen (huur, vruchtgebruik, etc):
Vrijwillige beperkingen van jouw eigen gebruiksrecht om anderen (voorlopig) van jouw zaak
gebruik te laten maken.
2. Wettelijke voorschriften in acht nemen (burenrecht (titel 4 boek 5 Bw):
Wettelijke bepalingen die kunnen inhouden dat je als eigenaar permanent of tijdelijk
bepaalde dingen niet mag doen met jouw eigendom (bv niet hinderen of wetgeving op het
gebied van dierenwelzijn, belemmering wet privaatrecht 1927 (bouw lantaarnpalen, etc)). Is
er sprake van toelaatbare of onrechtmatige hinder? —> kijken naar; aard, ernst, duur,
schade en alle omstandigheden van het geval van de hinder.
3. Beperkingen uit ongeschreven recht (via onrechtmatige daad (art. 6:162 Bw):
2
,Eigenaar mag niet onrechtmatig handelen in algemene zin bij het gebruikmaken van zijn
zaak. Eigenaar kan ook aansprakelijk worden gesteld ogv OD.
1.3 Eigendomsverkrijging door natrekking bij roerende zaken
Originaire verkrijging: verkrijgende verjaring van de eigendom van een roerende zaak. Als
je door verjaring eigenaar wordt van een roerende zaak, dan ontstaat dat eigendomsrecht
pas op het moment van de verkrijging. Je wordt eigenaar van de zaak zonder dat je dat
recht ontleent aan iemand anders. Er is dan sprake van een nieuw eigendomsrecht.
Voorgeschiedenis is hierbij irrelevant, het oude eigendomsrecht bestaat niet meer doordat
het is geëindigd. Door de verjaring is een nieuw eigendomsrecht ontstaan. Bv:
- Verjaring (art. 3:99 Bw):
Bezit wat te goeder trouw is van de roerende zaak, wordt na 3 jaar eigendom door verjaring.
- Occupatie (art. 5:4 Bw):
Als er een zaak aan niemand toebehoort, kan je van die zaak automatisch eigenaar worden
door de zaak in bezit te nemen. Nieuw eigendomsrecht.
- Vinderschap (art. 5:5 t/m 5:12 Bw):
Als sprake is van een onbeheerde zaak, die door een vinder wordt aangetroffen en mee
naar huis wordt genomen, wordt de vinder na een jaar eigenaar van de zaak, mits hij aan
een aantal voorwaarden voldoet.
- Schatvinding (art. 5:13 Bw):
Variant van vinderschap. Vinden van een roerende zaak waar je eigenaar van wordt, maar
dan gaat het om een schat (zaak van waarde die zo lang verborgen is geweest dat niet meer
te traceren valt van wie die zaak is geweest). De schatvinder krijgt de ene helft, de andere
helft is voor de eigenaar van de zaak waar de schat is aangetroffen (mede-eigendom).
- Natrekking (art. 5:20 Bw):
1. Vermenging
2. Zaaksvorming
Derivatieve verkrijging: het ontlenen van het eigendomsrecht aan iemand anders (de
rechtsvoorganger). Iemand heeft zijn al bestaande eigendomsrecht aan jou overgedragen.
Er is geen sprake van een nieuw eigendomsrecht, maar een overgedragen recht.
Voorgeschiedenis werkt door. Bv overdracht, erfopvolging. Indien er een beperkt recht op de
zaak rust krijg je dat erbij, aangezien je jouw eigendom ontleent aan iemand anders.
Bestanddeel (art. 3:4 Bw): onzelfstandig onderdeel van een hoofdzaak (bv schoorsteen op
een huis en knoop aan een jas). Knoop en schoorsteen zijn bestanddeel, jas en huis
hoofdzaken. Bestanddelen hebben geen zelfstandig goederenrechtelijk bestaan meer. Als
iets bestanddeel is geworden van een andere zaak bestaat het niet meer in het
goederenrecht, zijn onzelfstandig geworden. Eigenaar van de hoofdzaak is dan automatisch
eigenaar van de bestanddelen. Wanneer een zaak een bestanddeel kan vormen van een
andere zaak:
1. Wanneer een zaak zodanig is verbonden met een hoofdzaak dat het niet meer
mogelijk is die zaak zonder schade los te maken. Materieel bestanddeel: materiële
verbinding tussen het bestanddeel en de hoofdzaak.
2. Wanneer er sprake is van verkeersopvattingen die meebrengen dat een bepaalde
zaak bestanddeel vormt tov een andere zaak. Bv een sleutel is bestanddeel van een
fietsslot, omdat de verkeersopvattingen zeggen dat ze bij elkaar horen, niet omdat ze
niet gescheiden van elkaar kunnen worden. Bv dop bij een pen, toetsenbord bij een
3
, computer, zadel bij een fiets. Ideëel bestanddeel: geen fysieke verbinding, maar
een ideële.
Bestanddeelvorming, het worden van bestanddeel van een andere zaak, is dus een vorm
van (originaire) eigendomsverkrijging. Eigendomsverkrijging door bestanddeelvorming =
natrekking (art. 5:14-16 Bw voor roerende zaken). Het eigendom van het zadel wordt
onderdeel van de fiets door natrekking. Bij uitlening van het zadel voor de fiets aan iemand
anders wordt dit zadel automatisch eigendom op diegene zijn fiets. Degene die het zadel
leent hoeft deze niet terug te geven aan de oorspronkelijke eigenaar.
Natrekking roerende zaken (art. 5:14 lid 1 en 2 Bw):
Stap 1: is er een hoofdzaak aanwezig?
- Zo ja, eigendom hoofdzaak omvat eigendom bestanddeel. Bv toetsenbord
(bestanddeel) gekoppeld aan computer (hoofdzaak). Eigenaar computer krijgt het
eigendom van het toetsenbord er automatisch bij.
- Zo nee, alle samengebrachte zaken zijn bestanddeel. Bv twee identieke koperen
buisjes aan elkaar lassen. Er ontstaat een nieuwe zaak. Beide bestanddeelvormen
van deze nieuwe zaak zijn identiek en dus worden de eigenaren van de
oorspronkelijke zaken nu mede-eigenaren van de nieuwe zaak. Hoe groot het
eigendomsrecht van de nieuwe eigenaren is hangt af van het verschil in grootte van
de bestanddelen. Er ontstaat mede-eigendom naar rato van de waarde van de
ingebrachte zaak. De verhouding tussen de waarden van de onderdelen bepaalt ook
de verhouding van de mede-eigendom.
Hoofdzaak (art. 5:14 lid 3 Bw): een hoofdzaak is:
- Als dat voortvloeit uit de verkeersopvattingen (als wij dit met zijn allen vinden tov
andere zaken).
- Als de zaak een veel grotere waarde heeft dan de andere onderdelen van het geheel
(de bestanddelen).
Het uurwerk is bv hoofdzaak tov het horlogebandje, vloeit zowel voort uit de
verkeersopvattingen als de waardeverhouding tussen de twee.
De twee criteria kunnen ook beiden de andere kant op wijzen. Een nieuwe motor in een
oude auto zal betekenen dat de auto hoofdzaak is op grond van de verkeersopvattingen.
Toch is de motor het duurste onderdeel ten opzichte van een oude auto en blijkt vanuit de
parlementaire geschiedenis dat het duurste onderdeel het belangrijkste blijkt.
Vermenging (art. 5:15 Bw): wanneer twee roerende zaken zodanig door elkaar worden
gemixt dat ze niet meer kunnen worden gescheiden. Het moet dus gaan om vloeistoffen of
vaste stoffen die in poedervorm bestaan (bv eieren, maïskorrels of koffiebonen). Hierdoor
word je automatisch eigenaar van het bestanddeel wat zodanig is gemixt met de hoofdzaak.
Bij vermenging worden dezelfde regels toegepast als bij natrekking (art. 5:14 Bw).
1. Is er een hoofdzaak?
2. Welk object is bestanddeel geworden?
3. De eigenaar van dat bestanddeel verliest het eigendom en de eigenaar van de
hoofdzaak krijgt het eigendom erbij.
Er ontstaat géén nieuwe zaak, ei wordt bv bestanddeel van het beslag maar het blijft beslag.
Als het gaat om twee dezelfde substanties (bv twee keer verschillend aantal liter benzine)
kun je niet meer spreken van een hoofdzaak en bestanddeel. Dan gaat het om meer van
4