HC+ Werkgroepen 6A en 6B (week 20) 2013 Bestuursrecht
Werkgroep 6A (week 20) 2013 Bestuursrecht
Vraag 1 – Arrest tijdelijke intrekking rijbewijs
Lees EHRM 13 december 2005, AB 2006, 285, m.nt. Barkhuysen & Van Emmerik
(hieronder opgenomen)
a. Schets kort het procesverloop in deze zaak.
Een man (Nilssen) is aangehouden voor rijden onder invloed en rijden zonder
rijbewijs. Hij wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en 50 uur
dienstverlening opgelegd door een Zweedse strafrechter. Een Zweeds bestuursorgaan
(Country Administrative Board) trekt het rijbewijs tijdelijk in. Nilssen belandt
uiteindelijk bij het EHRM omdat volgens hem sprake is van dubbele bestraffing (strijd
met ne bis in idem beginsel). Van belang is het antwoord op de vraag of de intrekking
van het rijbewijs als ‘criminal’ in de zin van art. 4 lid 1 van het Zevende protocol kan
worden aangemerkt. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend met name vanwege
de tijdsverloop en de zwaarte van de maatregel. Echter er is geen sprake van een
vervolging voor een feit waarvoor reeds een onherroepelijke veroordeling bestond.
Dus er was sprake van een bestraffing maar niet dubbele bestraffing.
b. Het EHRM oordeelt – mede in het licht van artikel 6 EVRM – dat de tijdelijke
intrekking van het rijbewijs ‘criminal’ van aard is. Op grond van welke
redenering komt het Hof tot dit oordeel?
Het EHRM heeft gezegd dat het een heftige maatregel is en derhalve kunnen we dus
spreken van een criminal charge. In dit geval was het na te streven doel niet louter het
beschermen van het verkeer, maar ook het toevoegen van leed voor de dader. Hoe
langer wordt gewacht met sanctioneren, hoe meer het als bestraffend wordt gezien in
plaats van als herstellend (argument tijdsverloop). Bovendien is intrekking van het
rijbewijs een voorzienbaar gevolg bij het overtreden van de verkeersvoorschriften. De
elementen die het duidelijkst naar voren komen zijn dus het doel en de zwaarte van de
maatregel. Deze elementen moet je ook kennen voor het tentamen, verwijs bovendien
naar het arrest Ozturk/Duitsland, zoals besproken bij het zesde hoorcollege.
Stappenschema op het tentamen:
1. Behoort het tot nationaal recht tot het strafrecht?
2. Zo nee, de facto criminal charge
Reikwijdte geschonden norm: overtreden bepaling algemeen geldende
norm?
Aard, doel en zwaarte van de sanctie: leedtoevoeging?
volgens 5:2 lid 1 sub c Awb.
,Vraag 2
Zijn op bestuurlijke boetes als bedoeld in art. 5:40 Awb de waarborgen voor ‘criminal
charges’ als bedoeld in art. 6 EVRM van toepassing?
Stap 1: behoort maatregel tot het nationale strafrecht? Naar nationaal/ Nederlands recht
behoort een bestuursrechtelijke boete tot het bestuursrecht. Echter als het naar nationaal recht
niet tot het strafrecht behoort, betekent dat nog niet dat art. 6 EVRM niet van toepassing is.
Het begrip uit art. 6 EVRM is autonoom.
Stap 2: Is de geschonden norm algemeen van aard? De Awb zegt niet tegen welke overtreding
je een bestuurlijke boete kan inzetten. Dit zijn normen die algemeen van aard zijn. In de
bijzondere wetgeving zijn er algemene normen neergelegd. Voorbeeld van een niet-algemene
norm: tuchtrechtelijke regels voor advocaten.
Stap 3: Aard, doel en zwaarte van de sanctie: een bestuurlijke boete heeft een punitief/
bestraffend karakter dus het valt onder het begrip ‘criminal charges’ als bedoelt in art. 6
EVRM. Zie art. 5:40 lid 1 en art. 5:2 lid 1 sub c Awb. Doel: het voegt leed toe.
Wat betreft de zwaarte van de sanctie: als het een hoge boete is dan is het altijd bestraffend.
Onthoud dat bestuurlijke boete in beginsel punitief is.
Conclusie: vrijwel altijd is een bestuurlijke boete een criminal charge. Dus de waarborgen uit
artikel 5:40 AwB zijn ook van toepassing op bestuurlijke boetes.
Vraag 3 – Casus Theater Kronenburg
Het nieuwe theater Kronenburg heeft een omgevingsvergunning aangevraagd die nodig
is om het theater in gebruik te kunnen nemen. In zo’n vergunning worden
brandveiligheidseisen gesteld. Hoewel de vergunning nog niet is verleend, besluit het
theater alvast zijn deuren te openen. Gedurende de openingsavond zijn enkele
medewerkers van de gemeentelijke brandweer aanwezig om er op toe te zien dat zich
geen brandgevaarlijke situatie zal voordoen. Deze personen zijn door het bevoegde
gezag aangewezen om toezicht te houden op de naleving van het bepaalde in de
Brandveiligheidsverordening die in de gemeente geldt.
De avond is net op gang als Zwart, een van deze medewerkers van de brandweer,
constateert dat er meer mensen aanwezig zijn dan op grond van de
Brandveiligheidsverordening is toegestaan. Zwart spreekt de directeur van Kronenburg
hierop aan, waarna de directeur aangeeft dat hij de exacte voorschriften niet kent omdat
de omgevingsvergunning nog niet verleend is. Dit antwoord baart Zwart grote zorgen.
Als de directeur de regels niet kent, is de kans groot dat ook aan andere voorschriften
niet voldaan is, denkt Zwart. Hij meldt de directeur daarom dat het noodzakelijk is dat
de directeur hem toegang verschaft tot alle ruimten van het pand, zodat hij kan
onderzoeken of alles in orde is.
,De directeur, enigszins overvallen door de plotselinge ijver van Zwart, is bereid mee te
werken maar staat niet toe dat Zwart de grote zaal betreedt, omdat dit de openingsact
die op dat moment gaande is, zou verstoren. Zwart trekt zich hier niets van aan en duwt
de directeur hardhandig opzij.
Zwart gaat de grote zaal binnen en wordt direct geconfronteerd met het oorverdovende
geluid van de openingsact dat de zaal op zijn grondvesten doet schudden. Volgens Zwart
moet dit wel een overschrijding van het maximaal toegestane aantal decibel op grond
van de geldende geluidsnormen zijn. Hij loopt naar de geluidsman en sommeert deze het
volume te verminderen gedurende de rest van de avond. Tegen de directeur zegt hij
kwaad dat dit verhaal nog wel een staartje zal krijgen.
De gemeentelijke Brandveiligheidsverordening luidt, voor zover hier van belang:
Artikel 2.1.1
1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van
burgemeester
en wethouders een inrichting in gebruik te hebben of te houden, waarin:
a. meer dan vijftig personen tegelijk aanwezig zullen zijn;
b. bedrijfsmatig de in artikel 2.2.2 bedoelde stoffen zullen worden opgeslagen;
c. aan vijf of meer personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging
nachtverblijf zal
worden verschaft;
d. aan meer dan tien personen jonger dan twaalf jaar, of aan meer dan tien
lichamelijk en/of
geestelijk gehandicapte personen dagverblijf zal worden verschaft.
Artikel 2.1.2
Een vergunning wordt in ieder geval geweigerd indien de in de aanvraag vermelde
wijze van gebruik van de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie geen
brandveilig gebruik oplevert.
De gemeentelijke Brandveiligheidsverordening berust op de Wet veiligheidsregio’s. Deze
wet luidt, voor zover hier van belang:
Artikel 3
1. Tot de brandweerzorg behoort:
, a. het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar,
het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee
verband houdt;
b. het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen
anders dan bij brand.
2. De gemeenteraad stelt in een brandbeveiligingsverordening regels over de in het
eerste lid, onder a, bedoelde taak.
...
Artikel 61
…
3. Met het toezicht op de naleving van de verordening, bedoeld in artikel 3, tweede
lid, zijn belast de bij besluit van het college van burgemeester en wethouders
aangewezen ambtenaren.
a. Is Zwart bevoegd de grote zaal te betreden, terwijl de directeur van Kronenburg hem
deze toegang expliciet weigerde?
In artikel 5:11 staat wanneer we te maken hebben met een toezichthouder. Uit artikel 5:11
vloeien twee elementen voort:
Het eerste (wettelijke bevoegdheid): art. 61 lid 3 van de gemeentelijke
brandweerverordening.
Het tweede (de norm): zie art. 2.1. van de gemeentelijke verordening.
Tussenconclusie: Zwart is een toezichthouder.
Op grond van artikel 5:15 mag een toezichtouder elke plaats betreden, met uitzondering van
woningen, hiervoor is namelijk wel toestemming van de bewoner voor nodig en bovendien
gelden de regels van de AWBI in geval van een woning.
Op grond van artikel 5:20 is de directeur verplicht om mee te werken.
Conclusie: Zwart mag de grote zaal betreden.
b. Is hierbij relevant of hij een redelijk vermoeden heeft dat Kronenburg niet heeft
voldaan aan de brandveiligheidseisen?
Nee, artikel 5:11 vereist niet dat er sprake moet zijn van een redelijk vermoeden. Bovendien
staat in artikel 5:20 de medewerkingsplicht en ook hier komt geen eis uit voort van een
redelijk vermoeden.