Samenvatting Per Kwab
Ontstaan
De hersenen beginnen ongeveer de 3e week na de bevruchting te groeien. Dit begint in de neurale buis. Na
ongeveer 49 dagen begint het embryo een menselijke verschijning te krijgen, bij 100 dagen krijgen de hersenen
dit. Gyri en sulci groeien pas vanaf 7e maand en de structuur pas voltooid bij de 9e maand. Pas na de geboorte
beginnen de onderliggende verbindingen te groeien.
1. Celgeboorte: neurogenese. Gebeurd uit stamcellen. Stamcellen kunnen zich delen, produceren neuroblast
en glioblasts die zich niet kunnen delen. Stamcellen alleen in het brein en ruggenmerg. In volwassenen
worden stamcellen de wanden van de ventrikels ventriculaire zone. Compleet na 4.5 maand. Drinken van
de moeder tijdens deze fase (vooral binge drinking) kan zorgen voor FAS. Wel is het zo dat hersentrauma in
deze fase minder erg kan zijn omdat er nog neurogenese plaats vind schade kan worden opgevangen.
2. Celmigratie: verplaatsen van cellen naar hun juiste plek. Vanaf 4.5 maand tot 8 maanden na geboorte.
Schade in deze fase is kritiek. FAS ontstaat minder snel in deze fase, maar wanneer er zich hersentrauma
voordoet is dit heel schadelijk voor de toekomst.
3. Cel differentiatie: vanaf 4.5 maand tot de geboorte. Neuroblast worden specifieke neuronen met een
functie. Functie is vooraf al ‘ingesteld’.
4. Cel maturatie: groei van dendrieten en axonen, begint wel al prenataal maar pas echt na de geboorte en gaat
ook lang door. Bij Alzheimer groei van dendrieten stopt vanaf middelbare leeftijd.
5. Synaps vorming: vanaf 0-2 jaar enorme groei in aantal synapsen dan een soort platau afname in de
puberteit (tijdens deze afnamen gaan er synapsen weg, maar degenen die er zijn worden sterker en
uitgebreider) na puberteit weer een soort ‘groei’. Aantal synapsen hangt af van sensorische input
(expectant) en persoonlijke kenmerken (experience).
6. Synaps pruning: synapsen gaan niet alleen verloren in puberteit maar hele leven door daarom blijf je
stamcellen houden zodat er altijd nieuwe cellen kunnen worden gemaakt.
7. Myelogenese: begint vlak na geboorte en gaat door tot 18e jaar. Die als laatste worden gemyeliniseerd
hebben de hoogste functies.
Telencephalon:
Cerebrum:
1. Frontale kwab
Speelt een belangrijke rol in het plannen en uitvoeren van bewegingen, maar ook bij geheugen (KTM, temporaal
geheugen), negeren niet belangrijke stimuli en bijhouden van wat al gedaan is. Ligt centraal in veel verschillende
netwerken. De twee bekendste/belangrijkste netwerken:
1. Default netwerk: actief wanneer personen rusten, tijdens herinneringen ophalen (autobiografisch), aan
toekomst denken of bij wegdromen.
2. Salience netwerk: tegelijk met activatie anterior cingulate cortex, motor cortex en anterior insula. Vooral
wanneer gedragsveranderingen nodig zijn.
Asymmetrie: links = taal-geralateerde bewegingen (spraak) en geheugen en rechts = non-verbale bewegingen
zoals gezichtsuitdrukkingen en visuo-spatieel geheugen.
Algemene schade: divergent denken, omgevingscontrole, sociaal/seksueel gedrag. Schade ook bij FASD kids.
- Gedragsspontaniteit: minder spontane spraak (Broca), moeite zelfbedachte tekeningen, minder
gezichtsbewegingen, moeite met dingen doen.
- Strategie formatie: moeite maken van plannen en nieuwe strategieën. Ook moeite met omgaan nieuwe
situaties.
- Respons inhbitie: moeite met categorisatie (Wisconsin Test). Ook moeite op stroop task (naam kleur niet
geinhibeerd). Geen flexibiliteit in het gedrag.
- Risk taking/rule breaking: moeite met aan instructie houden, impulsiever. OFC = moeite met goede
beslissingen maken. Ook moeite met reageren op feedback.
- Zelf-regulatie: moeite met gedrag reguleren in ongestructureerde omgeving. Ook door verlies
autobiografisch geheugen en autonoetic awareness.
- Associatief leren: niet leren van ervaring, geen associaties leren.
- Slecht korte termijn geheugen: vooral DLPFC
- Persoonlijkheid: vaker bij OFC. Pseudodepressie = apathie en onverschilligheid, weinig emotie,
verminderde interesse (in seksueel gedrag). Pseudopsychopathie: onvolwassen gedrag, meer motorische
activiteit, grove taal, meer seksueel gedrag, geen manieren.
- Schizo, Parkinson & Korsakoff: door gebrek aan dopamine projectie naar de frontale kwab.
Bij afwezigheid taaltekorten kan lokalisatie linker of rechterhelft lastig zijn.
Prefrontale cortex: zorgt voor plannen van beweging en stuurt info naar premotor en motor cortex. Wordt
beïnvloed door interne, externe, context en autonoetic awareness cues. Speelt ook een rol bij het geheugen
vooral het expliciet geheugen. Bij schade: meer reterogade amnesie.
, - Linker PFC: meer betrokken bij encoderen van semantische en episodische informatie dan ophalen.
Verbale processen zijn hier aan gerelateerd.
- Rechter PFC: meer betrokken bij ophalen van episodisch geheugen.
De PFC speelt een rol in het STM door onthouden van locaties of bij het nadoen van bewegingen (bij schade
gaat dit dus mis). Er loopt een pad van de pariëtale (dorsaal) en van de temporale (ventraal) kwab naar de PFC,
schade aan 1 van deze 2 kan dus ook voor beperkingen in het STM zorgen.
1. Dorsolaterale prefrontale cortex:
Geheugen: het feit dat de DLPFC een rol heeft in het geheugen (temporaal) zie je terug in de rol van de
verdeelde aandacht meer geheugen voor nodig. Interne cues uit het werkgeheugen spelen hierbij een rol.
Schade: meer externe cues die het gedrag beïnvloeden impulsiever. Is het dual-uitvoerende netwerk (Posner).
- Links: speelt ook een rol in de verdeling van aandacht over 2 stimuli verdeelde aandacht/multitasken.
Ook voor verbaal geheugen bij schade moeite hiermee.
- Rechts: meer voor niet-verbaal geheugen. Schade: moeite hiermee.
Projecteert naar de premotor cortex en krijgt vooral input van posterior pariëtaal en superior temporaal. Schade:
temporaalkwab (spatiele stuk) projecteert naar DLPFC, bij schade verstoring van KTM voor ruimtelijk gedrag
interferentie selectie van gedrag in relatie tot omgeving. Schade: zorgen voor verminderde seksuele interesse.
2. Orbitofrontale cortex (inferior pfc):
OFC betrokken bij selectieve aandacht (bewuste aandacht). Staat in relatie met de oogbal. Krijgt input van
sensorische systemen voor de bewuste aandacht. Ook invloed op het autonome zenuwstelsel (bloeddruk,
ademhaling). Vergelijkt externe cues (beloning) en stimuli wat resulteert in gedrag. Schade: door verminderde
inhibitie bij schade kan er ongeremd seksueel gedrag ontstaan en moeite in het maken van beslissingen.
3. Ventromediale prefrontale cortex: boven/tussen OFC. Samen met DLPFC ook betrokken bij
zelfcontrole meestal pas vanaf een jaar of 3-4.
Premotor cortex: herkent en begrijpt bewegingen van anderen (door spiegelneuronen) en reageert daar op met
dezelfde of andere bewegingen. Beinvloed beweging direct of indirect via primaire cortex. Gaat vooral om
bewegingen van ledematen. Krijgt input van de dorsolaterale prefrontale cortex. Bestaat uit:
- Suppplementary motor cortex: vooral respons op interne cues.
- Frontal eye fields: input van gebieden die oogbewegingen controleren. Voor selecteren oogbewegingen.
- Supplementary oogveld.
- Premotor cortex: selecteert bewegingen die uitgevoerd moeten gaan worden. Respons op externe cues.
Primaire motor cortex (M1): basis bewegingen zoals mond/hand bewegingen. Projecteert naar motorneuronen
in het ruggenmerg om bewegingen te controleren en naar hersenzenuw-motorneuronen voor
gezichtsbewegingen. Projecteert ook naar rode nucleus en basale ganglia. Maakt dus bewegingen, premotor
bereid ze voor als ze complexer zijn.
Schade motorfunctie:
- Fijne bewegingen: vooral M1. Moeite met vingerbewegingen, verlies snelheid/kracht in handen en
ledematen.
- Programmeren bewegingen: geen complexe reeks van bewegingen achter elkaar zetten, bij bilateraal
moeite nadoen van gezichtsbewegingen, meer volgorde fouten.
- Staren: kijken random naar plaatjes en niet doelgericht, moeite met bewegen oog contralaterale kant.
- Corollary discharge: normaal blijft werelds stilstaan als ogen bewegen. Frontal eyefields hebben hier een
rol in. Ze sturen een bericht naar temporaal en parietaal om voor te bereiden om de beweging. Kan
verstoord raken.
Broca’s gebied (inferior frontal gyrus) onder premotor en rechts naast PFC
Broca is geassocieerd met het produceren van taal. Wernicke stuurt naar Broca, en Broca vervolgens naar de
premotor cortex voor mondbewegingen. Schade niet-vloeiende afasie:
- Broca’s afasie/expressieve afasie: begrijpen van spraak maar moeite met produceren, soort telegramstijl.
Langzaam praten met veel pauzes, alleen inhoudswoorden.
- Transcorticale motorische afasie: zelfde als Broca, maar wel goed kunnen nazeggen. Spontane productie is
alleen verstoord.
- Globale afasie (meest erg): zowel de taalproductie als het taalbegrip is verstoord. Je bent eigenlijk ernstig
gehandicapt.
Het kerntekort, apraxie, wordt niet per se bepaald door schade aan Broca, maar meer door schade aan de insula.
Schade aan Broca zorgt meer voor tekorten in werkgeheugen en articulatie. Dus: elk symptoom heeft zijn eigen
neurologische basis, schade aan Broca is niet de directe oorzaak voor niet-vloeiende afasie. Heel veel gebieden
betrokken bij taal!!
2. Pariëtale kwab
Pariëtale kwab: verwerkt en integreert somatosensorische en visuele informatie, vooral controle van beweging.
Bestaat uit 5 delen: postcentrale gyrus, superior pariëtale kwab, parietale operculum, supermarginale gyrus en