Ademhaling en longen
Inleiding respiratoir systeem
Bouw respiratoir systeem (p.568-575)
Respiratoir systeem heeft 4 primaire functies:
- Uitwisseling van gassen tussen atmosfeer en het bloed. O2 het bloed in en CO2 het bloed uit.
- Homeostatische regulatie van het pH van het lichaam. De longen kunnen de concentratie
CO2 bepalen.
- Bescherming van ingeademde pathogenen
- Vocalisatie
Sommige dieren kunnen via huid ademhalen, net als dat sommigen ook via de kieuwen kunnen
ademen. Hierbij is het tegenstroomprincipe van belang. In de kieuwbogen zitten de
kieuwfilamenten waarin de kieuwlamellen zich beginden. De druk van het zuurstof buiten de
kieuwen is hoger dan in het bloed. Countercurrent exchange: tegenstroomprincipe Ademhaling kan
ook via tracheeën. Zoals bijvoorbeeld in insecten.
Amfibieën hebben longen. De kikker ademt via neus en slaat dit op in een verlaging van de keelholte.
Wanneer hij uitademt wordt de glottis geopend en lucht verlaat de longen via neusgaten. De bodem
van de keelholte komt omhoog en perst de verse lucht de longen in. Dit principe noemen we positive
pressure breathing. CO2 wordt nog wel via de huid uitgescheiden.
Vogels hebben luchtzakken. Vogels ademen in en gaat meteen naar achterste luchtzak. Bij
uitademing gaat lucht van achter naar voorste longen en de lucht in voorste luchtzakken gaat naar
buiten. Het is een éénrichtingsverkeer en er moet twee keer in en uitgeademd worden om alle lucht
te verversen.
Voor uitwisseling moet het oppervlak groot en dun zijn, een verschil zijn in zuurstofdruk en het moet
vochtig zijn.
Hoe groter het oppervlakte respiratoire membraan en hoe
dunner de respiratoire membraan hoe actiever een organisme
kan bewegen.
Bij de mens:
Cellulaire respiratie is het intracellulaire gebruik van O2 uit het
bloed en het afgeven van CO2 aan het bloed. Deze afwisseling
vindt plaats tussen bloed en weefsel. De gassen worden
getransporteerd naar de longen. Hier worden de gassen
uitgewisseld met de longen (long-bloed) en vervolgens wordt
dit aan de atmosfeer afgestaan, dit is de externe respiratie.
Bloeddruk verschillen in pulmonaire bloedsomloop ligt lager
dan de systematische. Dit wordt ook wel low pressure high
flow systeem genoemd.
Externe respiratie heeft bepaalde structuren nodig om te
kunnen functioneren. Het geleidingssysteem of luchtwegen
zorgen ervoor dat de externe omgeving begeleid worden naar
de plaatsen waar uitwisseling plaatsvindt.
,De alveoli zijn onderling verbonden zakken die het uitwisselingoppervlak vormen. Vanuit hier gaat de
zuurstof het bloed in en het koolstofdioxide de alveoli in. Daarnaast zijn de botten en spieren van de
thorax en abdomen ook van belang bij de ventilatie.
De ademhaling is verdeeld in twee delen. De bovenste ademhaling: monde, neusholte, pharynx en
larynx. De onderste ademhaling: trachea, twee primaire bronchi, hun vertakkingen en de longen.
De thorax is gebonden door de botten van je ruggengraat en ribben. Deze botten met hun spieren
vormen de borstkas. De ribben en ruggengraat vormen de zijkanten/top en het diafragma vormt de
bodem.
De thorax bevat drie zakken: het hartzakje (pericard) en twee pleurale
zakken (longzakken) die ieder een long omgeven. Deze pleura bestaan
ook weer uit lagen. Viscerale pleura zit om de long heen en pariëtale
pleura zit daar omheen. De vloeistof hiertussen zorgt dat de vliezen
met elkaar meebewegen.
Lucht komt door de mond en neus binnen en gaat via de pharynx, wat
de gezamelijke doorgang is voor voedsel, lucht en vloeistoffen. Van de
pharynx gaat de lucht naar de larynx de trachea in. De larynx bevat
ook de stembanden. De trachea wordt open gehouden door middel
van kraakbeenringen. De trachea vertakt in twee primaire bronchi. In
de longen vertakken deze verder in kleinere bronchi. In de longen
worden de kleine bronchi uiteindelijk bronchiolen. Deze worden
steeds kleiner en lopen uiteindelijk uit in de alveoli. De straal van de
luchtwegen wordt steeds kleiner, maar omdat de aantallen toenemen,
wordt de oppervlakte groter. Dit betekent ook dat de lucht flow het
grootst is in de bovenste luchtwegen.
Er zijn twee soorten bloedsomloop: de bronchiale bloedsomloop
(die de longen voorziet van zuurstof en nutriënten) en de
pulmonaire bloedsomloop (grote bloedvaten die zuurstofarm bloed
naar longen brengen en zuurstofrijk bloed afvoeren). Bronchiale
bloedsomloop is een aftakking van de aorta. De helft van bronchiale
venen met zuurstofarm bloed monden uit in net zuurstofrijk
geworden longvenen. Dit is een shunt.
,De functie van alveoli is de uitwisseling van gassen tussen zichzelf en het bloed. Iedere alveolus
bestaat uit een enkele laag epitheel. Twee typen epitheel worden gevonden in de alveoli. 95% van de
cellen zijn type I alveolaire cellen en worden gebruikt voor gasuitwisseling. Deze cellen zijn erg dun.
Er zijn ook kleinere maar dikkere type II alveolaire cellen, die surfactant synthetiseren en secreteren.
Alveoli bevatten geen spierweefsel, maar wel elastische vezels in de bindweefsellagen, waardoor na
uitrekking het longweefsel terug keert naar oude vorm. Er zitten ook macrofagen in de alveoli. Deze
zijn belangrijk voor het immuunsysteem.
De luchtwegen verwarmen, bevochtigen en filteren de ingeademde lucht.
Ventilatiebewegingen (p. 578-584)
Een respiratoire cyclus bestaat uit een inademing gevold door een uitademing.
Je hebt twee typen ademhalingen: borstademhaling en buikademhaling. Buikademhaling komt door
inspiratie (actief) door contractie van het middenrif en expiratie (passief) door ontspanning van de
spieren. Borstademhaling komt door inspiratie (actief) door contractie van tussenribspieren en
expiratie (passief) door ontspanning van deze spieren.
Je kunt druk aangeven in mm Hg. Om ons heen is de druk 1 atmosfeer, wat overeenkomt met 760
mmHg. Ditzelfde geldt voor de longen als je niets doet. De relatieve druk is dan 0. Tussen de pleura
heerst een onderdruk, bovenin is dit lager dan onder in de long. Onderin drukt namelijk de long op
de pleuraholte waardoor de druk hoger is. Hierdoor wordt de relatieve druk -5 bovenin en -2.5
onderin.
Bij inademing plat je je middenrif af en span je je middenrifspieren aan, waardoor de holte in je
longen groter gemaakt wordt. Hierdoor ontstaat er een onderdruk in de longen, waardoor lucht naar
binnen gaat. Druk gaat altijd van hoog naar laag. De wet van Boyle geeft aan dat de P1*V1=P2*V2,
wetende dat P = 1/V. Dit heet ook wel de negative pressure breathing. Wanneer volume omhoog
gaat, wordt de druk kleiner. Als alle spieren ontspannen gaat middenrif weer omhoog etc. waardoor
druk in longen weer hoger wordt en gaat de lucht weer
naar buiten.
Gasdrukken en longvolumina
Een spirometer kan gebruikt
worden om de verschillende
longvolumina te meten.
Teugvolume: is het volume lucht
wat je tijdens een enkele
inademing of uitademing in
beweging brengt.
Inspiratoir reserve volume (IRV):
de extra hoeveelheid lucht die je
kunt inademen bovenop het
teugvolume
Expiratoir reserve volume (ERV): de extra hoeveelheid
lucht die je kunt uitademen bovenop het teugvolume.
Restvolume (RV): De hoeveelheid volume d ie altijd
achterblijft in je longen, zelfs na maximale uitademing.
, De som van twee volumina of meer worden capaciteiten genoemd. De vitale capaciteit is het
teugvolume + de Inspiratoire expiratoire reserve volumina.
Mannen hebben over het algemeen grotere reserve volumina. Bij oudere mensen wordt het
restvolume groter, dit komt omdat de longen minder elastisch worden. Hoe groter het restvolume
hoe meer moeite het is dat te verversen.
Meting totale longcapaciteit:
Methode 1: meerdere ventilaties. Long zit vol met lucht en je ademt vast volume helium in.
Longinhoud weet je niet. Je ademt helemaal in tot alles met helium vol zit. Je meet die concentratie
en het verschil in concentratie kun je gebruiken om te kijken hoe groot het volume van de longen is.
C1*V1 = C2*(V1+V2). Waarbij C1 = concentratie helium in spirometer voor ademhaling, C2 =
concentratie helium in spirometer na meerdere ademhalingen, V1 = volume spirometer en V2 =
volume longen
Methode 2: hierbij adem je heel diep helium in. Hiervan weet je dus de volume. Je weet de
concentratie helium voor inspiratie en na expiratie. Doordat je maar 1 keer inademt ververst het
restvolume niet, waardoor C1 gelijk is aan 0. Totaal volume (V3) = inspiratievolume (V2) + restvolume
(V1). C3 x V3 = C2 x V2 + C1 x V1. C1= 0 omdat je geen helium in restvolume hebt. Verder is alleen V3
onbekend.
Partiële gasdrukken is gebaseerd op de Wet van Dalton. Die zegt dat de totale druk in de atmosfeer
gelijk is aan de som van de individuele gasdrukken. Ptotaal = PN2 + PO2 + PH2O + PCO2. In de lucht
zit zuurstof (21%), stikstof (79%) en kooldioxide (0,03%) (staat op formuleblad). De totale druk in de
atmosfeer is normaal gesproken 760 mm Hg. PO2 = x 760 = 159,6 mm Hg en PN2 =
x 760 = 600,4 mm Hg, dit is in de lucht. Bij inademing verdampt een deel van het water in de
slijmvliezen, wat ook een plaats inneemt in de lucht, waardoor de totale druk die overblijft kleiner
wordt. PO2 = x (760 - 47) = 149,7 mm Hg en PN2 = x (760 - 47) = 563,3 mm Hg
(staat op formuleblad). De zuurstofdruk wordt steeds lager hoe verder je het systeem in gaat, omdat
er meer water en kooldioxide bij komt.
CO2 heeft invloed op de pH. Om de pH constant te houden moet de verhouding zuurstof/kooldioxide
gelijk blijven.
Flow = ΔP/R. Dus de flow is een reactie
op drukgradiënt en flow neemt toe
wanneer de weerstand van het
systeem daalt. De druk-volume relatie
van Boyle’s wet biedt de basis voor de
pulmonaire ventilatie. Inademing vindt
dus plaats wanneer alveolaire druk
lager wordt en uitademing wanneer
alveolaire druk groter wordt.
Alveolaire verversing van de gehele long duurt
16 ademhalingen en in totaal 2 minuten. Bij 17 seconden heb je
de helft ververst. De reden hiervoor komt door de anatomische dode ruimte.
In grote luchtwegen zoals de trachea en bronchiën vindt geen uitwisseling plaats
van gassen. Er blijft daar verse lucht steken. Teugvolume is dus opgedeeld in twee