Hoofdstuk 1.
Jager – verzamelaars naar boeren.
5 miljoen jaar geleden mensapen gingen in het open land wonen.
Leerden ze rechtop lopen, hierdoor overzagen ze omgeving beter.
Lopen op 2 benen was sneller, beter voor jacht en beter voor verdedigen.
Ze gingen eigen werktuigen maken van steen.
Aanpassing waarbij de aanpassing aan de omgeving een belangrijke rol speelt noem je EVOLUTIE.
deze vroege mensen kregen 2 namen:
- Homo habilis ( handige mens)
- Homo erectus ( rechtopstaande mens)
Homo sapiens ontstonden later rond 250.000 jaar geleden in Oost-Afrika.
43.000 jaar geleden naar Europa, hier leefden al de Neanderthalers.
De Neanderthaler was kleiner en zwaarder gebouwd dan Homo sapiens. ( 33.000 jaar geleden
uitgestorven)
De Homo sapiens ontwikkelden een gesproken taal, hierdoor konden ze collectief leren. Leren door
kennis te delen met anderen, kennis bewaren, doorgeven, gebruiken en uitbreiden.
De Homo sapiens en Neanderthalers ontwikkelden vermogen om op symbolische wijze te kunnen
denken.
De Neanderthalers en eerste mensen kenmerken:
- Jagers-verzamelaars
- Nomaden in kleine groepen
- Voortdurend opzoek naar voedsel.
- Eenvoudige hutten of tenten als onderkomens.
- Zonder vaste verblijfplaats, belang van carrying capacity : draagkracht van een gebied.
Door antropologisch onderzoek weten we dat Jagers-verzamelaarsgroepen wel eens opsplitsten
als de carrying capacity van een gebied wankel was.
Klimaat had een grote invloed op jagers-verzamelaars.
Er was een ijstijd toen de eerste moderne mens Europa introk, allen in midden- en zuid-Europa
was de situatie leefbaar en kon men op dieren jagen, ze gebruikten de botten van de dieren en
vuursteen om gereedschappen te maken. Vooral om dit laatste noemen we dit tijdperk het
paleolithicum: oude steentijd.
Grootste verandering Prehistorie is de verandering van levenswijze.
Landbouw werd met toenemende mate het belangrijkste middel van bestaan.
Het is niet te achterhalen waarom dit is gebeurd, waarschijnlijk combinatie factoren een rol
Kenmerken:
- Jagers-verzamelaars ontwikkelden kennis over wilde granen.
- Groei in bevolking
- Klimaatverandering, nat en warm
Rondtrekken was niet meer nodig, er ontstonden dorpen. in andere delen van de wereld bleef men
nomadisch leven.
Later werd het weer kouder en nam het getal van wilde granen en dieren flink af. In de Vruchtbare
Halve maan ( gebied waar tegenwoordig, Israël, Syrië, Libanon, Turkije en Iran liggen) ontdekte men
hoe ze zelf granen konden verbouwen.
De Natufiërs zaten in de val, het jagen en verzamelen bracht niet meer genoeg op, ze moesten dus
wel beginnen met land en veeteelt.
, De gevolgen van deze ontdekkingen zijn zo groot dat men spreekt van een Landbouwrevolutie of
Neolitische revolutie, neolitsch betekend de nieuwe steentijd. Benaming prehistorie waarin
landbouw belangrijkste middel van bestaan is.
Aantek.
Landbouwsamenleving:
- Sedentair leven : permanente verblijfplaats.
- Andere gebruiksvoorwerpen, sikkel, ploegen en maalstenen.
- Aardewerk.
- Persoonlijk bezit
- Machtsstructuren.
1.2
Rond 3000 v chr. Leefden noord-europeanen in kleine boerengemeenschappen.
Verspreiding landbouwkennis vestiging boeren in Nederland rond 5300 v. chr.
(bandkeramiekcultuur)
Er was geen schrift dus de benamingen van deze samenlevingen werden later bedacht. Deze culturen
werden vaak vernoemd naar de samenlevingsplek of naar bijzondere voorwerpen die ze maakten.
De eerste boeren trokken weg, pas in 3000 v. chr kwamen er nieuwe vestigingen
(trechterbekercultuur)
Deze boeren vestigden in Nederland, Noord-Duitsland, Denemarken, en Zuid-Zweden.
Ze zijn de makers van de hunebedden.
Samenleving in Midden-Oosten ontwikkelde zich anders ten opzichte van Noord-europa.
7000 v chr. : vruchtbare halve maan, hier ontstonden allemaal dorpen.
Door zware regenval en vruchtbare grond konden gewassen worden verbouwd.
Tussen 6000 en 5000 v chr. Was de bevolking hier zo toe genomen dat boeren wegtrokken naar
streken rondom de Rivier de Nijl, Tigris en Eufraat.
Hier was weinig neerslag, boeren overleefden door rivier water de irrigeren, dit deden ze d.m.v het
graven van kanalen.
De Nijl trad elke zomer buiten haar oevers, de akkers waren leeg, op de akkers bleef een klein
vruchtbaar laagje slib achter op de akkers.
Bij de Eufraat en Tigris gebeurde dit in het voorjaar, de boer moest dan het water tegenhouden om
verlies van zijn gewassen tegen te gaan.
Boeren die een rijke oogst hadden en steeds meer binnenhaalden dan de anderen, kregen meer
aanzien en macht en werden later leiders. Ook hadden ze vaak leiding over het irrigatiesysteem,
hieruit ontstond later het koningschap.
Dankzij succesvolle irrigatie groei van bevolking.
Dorpen in Egypte en Mesopotamië waren rond 3500 v. chr uitgegroeid tot steden.
Sommige steden gingen heersen over omringend platteland en kleine nederzettingen, dan noem je
deze steden: Stadstaten.
Stedelijke gemeenschappen hadden kenmerken, veel mensen waren boer, gespecialiseerd tot herder
of tot het bewerken van akkers, de landbouwopbrengsten waren groot, mensen die zelf geen
gewassen voortbrachten werden ook voorzien. Deze mensen konden zich weer specialiseren in
andere beroepen, zoals productie van gereedschap of het bouwen van huizen.
Beroepen ontstonden.