Inleiding pedagogiek
Pedagogiek -> de leer van de opvoeding / opvoedingskunst
In de pedagogiek kijk je vooral naar de context van het kind. Wie is er betrokken? Wat is het
doel? Wat zijn de gevolgen?
Maatschappelijke randvoorwaarden voor pedagogische praktijken:
- Leerplichtwet
- Wet passend onderwijs
- Wet op de jeugdzorg
- Kinderbescherming
- Wet OKE
Pedagogiek als opvoedingswetenschap:
- Kennis over opvoeding als sociale praktijk
- Kennis ten dienste van opvoeding als sociale praktijk
a. Objectiviteit, neutraliteit -> algemeen geldende kennis
b. Normativiteit, waardegeladenheid -> cultuurspecifieke, context-afhankelijke kennis
Sekse = biologisch
Gender = sociaal
Opvoeding: erfelijkheid, leren en normatieve keuzes
Gebaseerd op: religie, mensbeeld, maatschappelijke idealen
Directe boodschap: soort kleding, reageren op gedrag van kind
Indirecte boodschap: taakverdeling in gezin, toeschrijven van emoties aan sekse
Spanningsveld -> wat is in het belang van het kind?
Door gedragingen ouders leert het kind gewoontes kennen, maar ze worden ook
ondergeschikt aan de sociale verwachtingen.
Pedagogiek -> wetenschap die zich bezighoudt met vraagstukken rond opvoeding, vorming,
leren en ontwikkeling in hun maatschappelijke en culturele context
Ontwikkeling van individu wordt beïnvloed door interacties binnen en tussen verschillende
systemen:
- Microsysteem
- Mesosysteem
- Exosysteem
- Macrosysteem
- Chronosysteem
Verschuivingen sinds jaren ’60:
Detraditionalisering:
- Secularisering: afname van rol van religie/kerk in dagelijks leven
- Individualisering: eigen keuzes voor levensweg
- Emancipatie van vrouwen
, Stijging van opleidingsniveau: meer en langer onderwijs voor meer mensen (o.a.
Mammoetwet 1968: doorstroming)
Gevolgen voor gezin:
- Vaker samenwonen voor huwelijk
- Trouwen op hogere leeftijd
- Eerste kind op hogere leeftijd
- Deelname aan arbeidsmarkt door vrouwen sterk toegenomen
- Minder grote gezinnen
- Vaker echtscheidingen
Gevolgen voor opvoeding:
- Onderhandelingshuishouding ipv bevelshuishouding
- Gelijkwaardigere relaties
- Inbreng, creativiteit, zelfstandigheid
- Discussie en initiatief
Historisch perspectief:
1890-1930: karaktervorming: kind moet zelfbeheersing hebben, belangrijkste adviseurs
waren arts en dominee.
1930-1970: gemeenschapszin: opkomst psychologie, doel: zelfvertrouwen van het kind
1970-2010: individualisering: zelfontplooiing van kind en ouder, economische welvaart, hoge
verwachting ouders
2010-heden: optimale ontwikkeling, helicopter ouders, ontwikkeling stimuleren, kind moet
zichzelf kunnen vormen. Grote druk op ouders, onzekerheid bij ouders
Dimensies opvoeding van ouders:
1. Steun en betrokkenheid: tonen van affectie, reageren op uitingen van het kind
2. Controle autoritatief: geven van uitleg, aanmoedigen zelfstandigheid van het kind
3. Controle autoritair: afdwingen van gehoorzaamheid, opleggen van regels, straffen,
belonen
4. Structuur: consequent zijn, regelmaat, ordelijke omgeving
Opvoedingsstijlen:
1. Onverschillig: weinig controle en structuur, weinig steun en betrokkenheid
2. Permissief: weinig controle en structuur, redelijke steun en betrokkenheid
3. Autoritair: veel controle en structuur, weinig steun en betrokkenheid
4. Autoritatief: veel controle en structuur, veel steun en betrokkenheid
Kwalitatief goede westerse opvoeding = autoritatieve opvoedingsstijl: ondersteunend met
veel structuur
Hoge verwachtingen van ouders; het perfecte plaatje door anderen en de rol van sociale
media
Wanneer ontstaat er opvoedingsstress?
Balansmodel: draaglast & draagkracht
Risicofactoren in een gezin kunnen worden gecompenseerd door beschermende factoren.