Verdieping strafrecht I – sanctierecht werkgroep 1
Strafrechtstheorieën en Sanctiedoelen
Leerdoelen
Studenten verwerven inzicht in het bestaan en de ontwikkeling van de verschillende
strafrechtstheorieën.
Studenten verwerven inzicht in het begrip vergelding en de implicaties hiervan voor de
straf en het denken over de straf.
Studenten verwerven inzicht in de strafdoelen.
Studenten zijn in staat aan te geven hoe de huidige verenigingstheorie, het begrip
vergelding en de doelen van de straf doorwerken in actuele ontwikkelingen rondom het
denken over de straf.
Literatuur
- W.H.A. Jonkers, ‘De strafrechtelijke straf: inhoud, grondslag, doeleinden’, in: Y. Buruma, 100
jaar strafrecht. Klassieke teksten van de twintigste eeuw, Amsterdam: Amsterdam
University Press 1999, p. 163-175. (via Canvas)
- P.C. Vegter, Vormen van detentie (diss. KUN), Arnhem: Gouda Quint 1989, p. 158-171 (par.
6.3.3-6.3.4). (via Canvas)
- G. Knigge, Het irrationele van de straf, Arnhem Gouda Quint 1988 (via Canvas).
- F.W. Bleichrodt en P.C. Vegter, Sanctierecht (tweede druk), Deventer: Kluwer 2016, p. 11-14
(paragraaf 1.5 Theoretische achtergronden). (via Canvas)
Werkgroepvragen
1. (Presentatieopdracht) Waarom straffen wij? Om die vraag te beantwoorden maakt de
literatuur veelal onderscheid tussen een drietal clusters van strafrechttheorieën, te
weten de absolute vergeldingstheorieën, de relatieve of doeltheorieën en de
verenigingstheorieën.
Licht ieder van deze theorieën toe. Geef daarbij aan wat deze theorieën inhouden, wat
daarbij als grondslag en als doel van de straf wordt gezien en wat thans de heersende
strafrechtstheorie is. Noem voorts de kenmerken van elke strafrechtstheorie en licht toe
in welke tijd deze theorie kan worden geplaatst.
Er zijn 3 clusters van strafrechtstheorieën: de absolute vergeldingstheorie, de relatieve of doel
theorieën en de verenigingstheorie. Binnen deze clusters bestaan ook weer allerlei
verschillende meningen en nuances.
Absolute vergeldingtheorieën
Het gaat om schuldvergelding. De grondslag van deze theorie is dat er wordt gestraft omdat er
een strafbaar feit is begaan, het is een reactie op iets wat in het verleden is gebeurd. Het doel
1
, van de straf is vergelding, dit is ook gelijk de rechtvaardiging van de straf. Er zitten nuances in.
In de absolute vergeldingstheorie in de meest strikte zin wordt er gestraft ongeacht het doel
wat je ermee kan bereiken, ongeacht het effect (Kant is aanhanger hiervan). Kant zegt ook wel
‘als de wereld morgen vergaat moet vandaag de laatste moordenaar worden opgehangen’, er
moet gestraft worden omdat het feit vergolden moet worden, ondanks dat het geen doel
meer dient. Deze theorie is in de 19e eeuw te plaatsen, onder andere in de Klassieke richting
en de Verlichting. De menselijke rede staat centraal en de mens heeft een vrije wil, hij kiest
dus zelf om het strafbare feit te plegen. Vergelding speelde een belangrijke rol maar preventie
speelde ook op de achtergrond mee. Er werd geprobeerd om een rationele grondslag gezocht
om een straf op te leggen. Dat zie je terugkomen in het sanctiestelsel van die tijd. Je had in
die tijd alleen nog de gevangenisstraf, hechtenis en geldboete. Eenvoud en soberheid in de
straffen.
De relatieve of doel theorieën
De grondslag van de straf is gelegen in het doel van de straf. De straf wordt opgelegd omdat je
een bepaald doel wilt nastreven (bijvoorbeeld generale en speciale preventie). Dit is ook
gelijk de rechtvaardiging van de straf. Je straft omdat je een bepaald doel wilt bereiken, je wilt
de dader behandelen of resocialiseren. De rechtvaardiging is gelegen in het toekomstige
gewenste effect van die straf. Dit is ook meteen het verschil tussen de absolute
vergeldingstheorie en de doeltheorieën. De absolute vergeldingstheorie zijn meer gericht op
de daad en de doeltheorieën zijn meer op de dader gericht. Rond 1900 kwam deze theorie op,
met name 1915 is een belangrijk jaar door de invoering van o.a. kinderwetten en
psychopatenwetten en de TBR maatregel(voorloper van TBS) waarbij de gedachte was dat je
gevaarlijke personen kunt gaan behandelen. Je hebt uit vrije wil het delict gepleegd maar er
wordt ook gekeken naar de biologische en sociaal economische achtergrond word ook
meegenomen (slechte jeugd, stoornis etc.) Dit zie je terug in het sanctiestelsel. Hier kwam het
tweesporenstelsel op, naast de straffen kreeg je ook de maatregelen die zich toespitsen op de
persoon van de dader.
De verenigingstheorie
Deze theorie kun je plaatsen na de tweede wereldoorlog. Deze theorie brengt de voorgaande
theorieën bij elkaar. De rechtvaardiging/rechtsgrond van de straf is vergelding en daarnaast
kunnen je doelen met de straf nastreven. Straffen is dus vergelden. Dus als je eenmaal die
concrete vergeldingsmaatregel heb vastgesteld dan zal het uiteindelijk van de doelen
afhangen welke straf je als rechter uiteindelijk op zal leggen. De vergelding is namelijk ook
proportioneel want het oog om oog en tand om tand uitgangspunt geldt hier. De vergelding
vormt een soort van bovengrens voor de straf en daaronder hangt het van de concrete
strafdoelen af welke straf de rechter oplegt.
Strafdoelen die je kan nastreven: o.a. speciale preventie en generale preventie.
Generale preventie voornamelijk het afschrikwekkende effect voor de maatschappij. In
positieve zin richt de generale preventie zich op de versterking van het rechtsbewustzijn.
Norminprenting en normbevestiging zijn doeleinden bij de bestraffing. Een voorbeeld van
normbevestiging is de hogere straf die opgelegd kan worden bij geweld tegen hulpverleners
2