Beleid en politiek periode 2 samenvatting
(I. Beleid, processen en effecten) Beleidsinhoud
Beleid wordt hier omschreven als het streven naar het bereiken van bepaalde doeleinden met
bepaalde middelen en bepaalde tijdskeuzes.
Gezichten van beleid
Beleid heeft twee gezichten. Beleid is tegelijk ook een antwoord op een probleem. Het is een poging
om een probleem op een bepaalde manier, namelijk door doelgericht denken en handelen, op te
lossen, te verminderen of te voorkomen. De definitie van een probleem is een verschil - een afstand
tussen een maatstaaf zoals een beginsel of norm, en een voorstelling van een bestaande of
verwachte situatie. Twee gezichten van beleid: Bestuurskundige: doelen-middelen-tijdskeuzen,
Politicologische: antwoorden op problemen.
Het kan nog wel een uitdaging zijn aangezien mensen verschillende normen hanteren. Wat we als
probleem zien hangt af van onze maatstaven en onze waarneming van de situatie. Ook de objectieve
werkelijkheid wordt anders ervaren, daarom is er ook kennis nodig uit de maatschappij zodat
problemen niet ander kunnen uitvallen. Daarnaast zijn het mensen het niet eens over welke
problemen tot de politiek horen. Als dit zo is, is de kans groot dat het beleid niet doeltreffend, niet
doelmatig en niet aanvaardbaar is.
Het beleidsproces
Een beleidsproces is ontwikkelingsgang of verloop. Een beleidsproces is het dynamische verloop van
handelingen, argumenten en interacties met betrekking tot beleid. Dit is ook kenmerkend van het
proces. In de politicologie – ‘De sociale wetenschap die zich bezighoudt met de principes,
instellingen en handelswijzen van de politiek en regering, inclusief het politieke gedrag van
individuen en organisaties’.
Een tweede kenmerk is de wederzijdse beïnvloeding of wisselwerking tussen de factoren die tot het
proces behoren. De personen die optreden als actoren in het beleidsproces rond een overheidsbeleid
behoren ministers, Kamerleden, ambtenaren en woordvoerders van belangengroepen. Daarnaast zijn
er ook actoren in de vorm van organisaties en andere groepen, zoals departementen, politieke
partijen, adviesorganen en media. Het beleidsproces is bijna nooit één actor-proces en vrijwel altijd
een multi-actor-proces.
Een derde kenmerk van een proces is dat er een verloop is, een opeenvolging van gebeurtenissen.
Een laatste kenmerk is dat het proces bij veranderingen enige stabiliteit toont een vast patroon
(deelprocessen).
Binnen een beleidsproces zijn er verscheidene deelprocessen te onderscheiden.
1. De agendavorming: dit is het proces waardoor maatschappelijke problemen aandacht van
het publiek en beleidsbepalers krijgen.
2. De beleidsvoorbereiding: het verzamelen en analyseren van informatie en het formuleren
van adviezen met het oog op het te voeren beleid. Hiertoe behoort ook het ontwerpen van
het beleid.
3. De beleidsbepaling: het nemen van beslissingen over de inhoud van een beleid. Het
specificeren van de doeleinden, middelen en tijdstippen.
4. De invoering en uitvoering: de uitvoering is het toepassen van de gekozen middelen voor de
gekozen doeleinden.
, 5. De naleving/handhaving: de zorg dat de door het beleid vastgestelde gedragsnormen
worden nageleefd.
6. De beleidsevaluatie: het beoordelen van de inhoud, het proces en vooral de effecten van een
beleid aan de hand van bepaalde criteria.
Het wil niet zeggen dat de werkelijkheid ook altijd aan de gekozen begrippen beantwoordt. Het kan
zijn dat één van deze begrippen ontbreekt.
Het politiek systeem valt te omschrijven als het geheel van opvattingen, gedragingen en posities die
tot doel hebben de inhoud, processen en effecten van overheidsbeleid te beïnvloeden. Tot de
omgeving van het politieke systeem behoren de nationale en internationale samenleving en de
natuur.
De politieke invloeden vanuit de nationale en de internationale samenleving resulteren in een
aanvoer, input, voor het politieke systeem. De aanvoer bestaat uit twee onderdelen namelijk, eisen
en steun. Politieke eisen komen voort uit behoeften. Van politieke steun bestaan verscheidene
vormen, zoals het stellen van vertrouwen in het kabinet, partij etc. Steun kan zich op diverse
onderdelen van het politieke systeem. Een belangrijke rol spelen daarbij de poortwachters van het
politieke systeem. Als sluiswachters functioneren de media, belangengroepen, advies organen,
politieke partijen en Kamerleden. De eisen en steun die samen kunnen worden omgezet in een
overheidsbeleid. Dit is een beleidsproces. De genomen beleidsmaatregelen zijn dan te beschouwen
als de beleidsprestaties – de output – van het politieke systeem.
De beleidseffecten
In elk beleidsveld, d.w.z. in elk deel van de samenleving waarop een beleid zich richt, voltrekken zich
processen. Vanuit het beleid gezien zijn, dat veldprocessen. Een overheidsbeleid kun je zien als een
streven naar om zulke veldprocessen in een gewenste richting te sturen. Binnen elk van de
maatschappelijke processen bewegen zich individuele mensen en groepen. Ook zij kunnen besluiten
nemen en een beleid voeren. Een overheidsbeleid is veelal een poging om het beleid van actoren in
een beleidsveld, zoals ondernemingen, universiteiten of verkeersdeelnemers, in een bepaalde
richting te duwen of te trekken. Hier probeert de overheid invloed te maken op organisaties en
groepen. Daarom kiest de overheid beleidsinstrumenten zoals, voorlichting, voorschriften, subsidies
of heffingen die van invloed zijn op de productieprocessen, onderwijsprocessen of
verkeersprocessen.
Gevolgen van overheidsbeleid, enkele vragen:
, • doelbereiking, zijn de doelen behaald?
• doeltreffendheid (effectiviteit), in hoeverre zijn de doelen behaald door het beleid?
• neveneffecten, wat zijn de bijwerkingen?
• doelmatigheid(efficiency), wat is de verhouding tussen de kosten/middelen en de
baten/doelen?
• rechtmatigheid, correcte wettelijke toepassing beleid?
• legitimiteit, mate van steun betrokkenen?
Wanneer een maatschappelijk probleem voordoet rijst de vraag wie dat probleem het best kan
aanpakken: de overheid, de markt of het particulier initiatief.
Met particulier initiatief bedoelen we hier de niet op winst gerichte privaatrechtelijke instellingen die
zich richten op het voortbrengen en verlenen van maatschappelijk gewenste diensten. Het probleem
het best aanpakken betekent hier: het meest doeltreffend, doelmatig en aanvaardbaar.
Het beheer van de beleidsorganisaties
Tot nu hebben het alleen maar gehad over externe van beleid, naar buiten gerichte overheidsbeleid.
Dit richt zich op burgers en hun organisaties. De doeleinden van dit beleid richt zich op bepaalde
terreinen van de maatschappij zoals het onderwijs, gezondheidszorg, het milieu of de
werkgelegenheid. Daarnaast kent elke organisatie ook een intern gericht beleid. Dit betreft vooral de
zorg voor de financiën, het personeel, de informatie en meer in algemeen het functioneren van een
organisatie. Het verschil tussen extern en intern beleid is het onderscheid tussen primaire en
secundaire processen van een organisatie. De primaire processen zijn de essentiële taken, die
rechtstreeks iets toevoegen aan de centrale doeleinden van de organisatie. Bij de secundaire
processen gaat het om de zorg voor de personele, financiële en andere middelen die de organisatie
nodig heeft om te functioneren. Geen enkele organisatie kan zonder een intern of extern beleid. Het
kan ook doorslaan in het intern gerichte beleid, onder meer door het bezuinigingsbeleid te vervangen
voor het financiële beleid en in het algemeen meer naar het beheer.
Om een scherp beeld van beleid te krijgen is niet alleen op korte termijn maar ook op lange termijn te
bezien. Dit zijn de vier mogelijke vormen van ontwikkelingen van een beleid op:
• rationalisering – doelmatiger en doeltreffender beleid
• Democratisering – groeiende betrokkenheid van betrokken om beleid te beïnvloedden
• Differentiatie – toename verschillende doelen en middelen
• Integratie – afstemming en bundeling van beleid
Dit staat niet vast aangezien er nog veel kan veranderen in de toekomst. Ook door fundamentele
politieke waarden kunnen wijzingen brengen in het overheidsbeleid.
(II. Overheden) Inleiding
Overheden – ‘instanties die binnen een omschreven domein met gezag bindende beslissingen nemen
en handhaven’ (p.29)
Overheden hebben twee kenmerken:
• Met gezag besluiten nemen / wetten maken
• Naleving afdwingen, desnoods met gelegitimeerd geweld.
Argumenten voor het instellen van overheden
, 1. Zonder krachtige overheid, geen openbare orde
Door ruilhandel kwam is er een situatie ontstaan waarbij sommige mensen iets niet hadden wat
anderen wel hadden, door te ruilen kun je dit verkrijgen door met een overstemming is met de
verkoper. Dit zijn gewenste transacties. Er zijn ook ongeoorloofde transacties waarmee de
benodigde middelen kunnen worden verkregen, zoals roof, misleiding, intimidatie. Het zonder
toestemming toe-eigenen van middelen leidt in een samenleving zonder overheid volgens
Thomas Hobbes tot een oorlog van allen tegen allen. Bij het ontbreken van een overheid kunnen
gedupeerden het recht in eigen handen nemen. Gesteld voor de keuze tussen het alternatief van
de oorlog van allen tegen allen en de onderdrukking door een willekeurige optredende overheid,
kiezen rationele individuen voor de beperking van hun vrijheid en acceptatie plicht om belasting
te betalen. Door de overheid komen er vastgestelde normen en kunnen handel en nijverheid
bloeien. Uit vrees voor de chaos is het de taak van de overheid te zorgen voor regulering. Het
straf- en privaatrecht moet eenduidig vastgesteld worden. Dit noemen we ook wel een
nachtwakerstaat.
2. Zonder regulering verdwijnen eindige hulpbronnen
Een reden om het overheidsoptreden te onderbouwen, verwijst bioloog Hardin naar de tragedie
van de gemeenschappelijke weidegronden. Het komt er op neer dat als iedereen op dezelfde
gronden blijft grazen en de kudde laat uitbreiden dat er overbeweiding ontstaat, ondanks
onderlinge afspraken. Als er één iemand zich er niet aan houdt en de ander merkt dat valt alles in
duigen. En uiteindelijk wordt de grasweide een zandvlakte. Een van de mogelijke uitkomsten is
dat de gemeenschappelijke weidegronden aan de hoogste bieders in particuliere eigendom
wordt verkocht. Alleen is het geen gemeenschappelijke gebruiksgoed meer waarvan eenieder
zonder beperking gebruik kan maken. Een gemeenschappelijk gebruiksgoed: is een goed met
aanmerkelijke gebruikswaarde dat van nature – of door menselijke inspanningen in het
verleden zonder kosten voor eenieder beschikbaar is en zich naar zijn aard niet leent voor
particulier eigendom. De vrije beschikbaarheid van de ze waardevolle goederen vormt een
belangrijk voordeel van een dunbevolkte of beschaafde samenleving. Dit ervaren inwoners als het
verlies als een ernstige beperking van hun welvaart of welzijn. Door verstedelijking, mobiliteit,
industrialisatie en gebruik van chemische stoffen neemt het aantal gemeenschappelijke
gebruiksgoederen dat actieve bemoeienis vraagt toe. Als het gemeenschappelijk gebruiksgoed
op het punt staat om te verdwijnen dan komt de roep uit de samenleving om het tij te keren. Het
streven hiernaar zorgt ervoor dat de overheden te belasten met de taak het gebruik te reguleren.
Via wetten, bestemmingsplannen, vergunningen en concessies verbinden overheden
beperkingen aan het gebruik van gemeenschappelijk gebruiksgoed. Een staat die zich actief op
het behoud van gemeenschappelijk hulpbronnen richt wordt aangeduid als reguleringsstaat.
3. Zonder verplichte belasting, zijn er ontoereikende voorzieningen
Naast dat burgers behoefte hebben aan natuurlijke hulpbronnen hebben burgers en bedrijven
behoefte aan toegang tot nieuwe gemeenschappelijke gebruiksgoederen die speciaal moeten
worden aangelegd. Hier spreek je dan van collectieve goederen. Bij collectieve goederen kan
worden gedacht aan algemeen toegankelijk wegen, dijken, nieuwsvoorzieningen en regelmatige
afvalverwijdering. Strikt collectieve goederen hebben twee eigenschappen. In de eerste plaats
is het medegebruik niet-rivaliserend. Het voordeel dat andere burgers aan het gebruik van de
voorziening kan ontlenen, het gaat niet ten koste van anderen. In de tweede plaats kan de
eigenaar van het collectieve goed andere burgers niet uitsluiten van gratis medegebruik, zoals
een gebruik. Zolang er mensen kunnen profiteren van iemand anders zijn collectief goed, weten
consumenten weinig argumenten om iets wel te doen. Hiervoor laat de overheid de degenen die
profiteren van collectieve voorzieningen belasting betalen, hiervoor is dwang nodig. Denk aan
motorrijtuigenbelasting. (Plaatje PPT). Bij een vrijwillige levering van collectieve goederen is er