Burgerlijk recht I – werkcollege 1 t/m 13 – JUR-3BUR1
Alle antwoorden op de casusvragen + uitleg bij arresten
Semester 1
Radboud Universiteit
Collegejaar 2017/2018
Inhoudsopgave
Werkcollege 1 p. 2
Werkcollege 2 p. 12
Werkcollege 3 p. 23
Werkcollege 4 p. 42
Werkcollege 5 p. 49
Werkcollege 6 p. 59
Werkcollege 7 p. 63
Werkcollege 8 p. 68
Werkcollege 9 p. 75
Werkcollege 10 p. 81
Werkcollege 11 p. 89
Werkcollege 12 p. 97
Werkcollege 13 p. 107
1
,Burgerlijk recht I – werkcollege 1
Natrekking onroerende zaken
Literatuur: (bij ieder werkcollege korte uitwerking van het arrest).
- Pitlo/Reehuis & Heisterkamp 2012, nrs. 1-41 (H1, algemene inleiding), 535-540
(H10, eigen- dom van onroerende zaken).
- H.W. Heyman & S.E. Bartels, Vastgoedtransacties. Koop, Den Haag: BJu 2012,
nrs. 39-45, te raadplegen op Blackboard.
- A. Steneker, “Grondrechten”, Actioma juni 2013, p. 32-37, te raadplegen via
www.actioma.eu. Jurisprudentie:
- HR 15 november 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0412, NJ 1993/316, AA 1992/284
(Dépex/curato- ren Bergel c.s.), zie ook de kennisclip over dit arrest.;
feiten: Depex levert en verkoopt aan Bergel een waterdistillatie-inrichting. Hierbij
maakt Depex een eigendomsvoorbehoud op basis van art. 3:92 BW en art. 3:91 BW.
Daardoor wordt Bergel tot houder gemaakt. Pas op het moment dat Bergel de
koopprijs betaald heeft zal hij bezitter worden en verkrijgt hij het onvoorwaardelijk
eigendom. Deze blijde dag vindt echter nooit plaats, voordat er betaald is wordt aan
Bergel surseance van betaling verleend en gaat Bergel kort erna failliet. Daarop eist
Depex de installatie terug, op basis van het gemaakte eigendomsvoorbehoud.
Curatoren en kredietverschaffers van Bergel weerspreken dit en beweren dat Bergel
eigenaar is geworden door natrekking. Een onvoltooide overdracht doet hier niet toe
volgens hen.
Rechtsvraag: Is er sprake van natrekking op grond van verkeersopvattingen?
Overweging
Zijn het fabrieksgebouw in kwestie en de installatie constructief op elkander
afgestemd, dan is dat een sterke aanwijzing dat naar verkeersopvattingen er sprake
is van natrekking. Een andere aanwijzing zou het zijn indien het fabrieksgebouw
zonder de desbetreffende installatie als fabrieksgebouw onvoltooid zou zijn. De
functie van de installatie in het productieproces wat plaats vindt in het fabrieksgebouw
is hierbij niet van belang. Men moet kijken naar de constructie zelf, namelijk is het
fabrieksgebouw zelf onaf is zonder de installatie in kwestie.
Rechtsregel
Er is sprake van natrekking op grond van de verkeersopvattingen indien twee
onderdelen in constructief opzicht op elkander zijn afgestemd of indien het ene
zonder het andere als onvoltooid kan worden aangemerkt.
De uitkomst was dat apparatuur niet snel door een fabrieksgebouw wordt
nagetrokken, een uiterlijke band tussen fabrieksgebouw en apparaat zal slechts
zelden aanwezig zijn. of het moet gaan om een specifieke afstemming in constructief
opzicht.
2
, - HR 31 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2478, NJ 1998/97, AA 1998/101
(Portacabin); Zo kan een zogenaamde ‘portakabin’, ondanks de technische
mogelijkheid tot verplaatsing, vanwege de naar buiten kenbare bestemming toch als
onroerend worden aangemerkt.
De feiten
Op het terein van Buys was een portacabin geplaatst naast een bedrijfsgebouw op
hetzelfde perceel. De portacabin was door middel van leidingen aangesloten op het
gas-, water- en elektriciteitsnet, de riolering en het telefoonnet. De portacabin werd in
1990 als bedrijfsgebouw in gebruik genomen.
Eind 1990 verstrekt de Rabobank kredieten aan Buys waarbij een recht van
hypotheek op het bedrijfsterrein en een bij notariële akte gevestigd pandrecht als
onderpand dient.
In 1992 heeft de Ontvanger executoriaal beslag doen leggen op de roerende zaken
die zich in het pand van Buys bevonden, waarbij mede beslag werd gelegd op de
portacabin als ware het een roerende zaak.
Buys heeft toen vóór de datum van de openbare verkoop, met toestemming van de
Ontvanger, de portacabin aan een derde verkocht. De Rabobank was hiervan niet op
de hoogte en constateerd later dat de portacabin gedemonteerd en afgegeven was
aan de derde.
De Rabobank heeft in het geding gevorderd dat voor recht zal worden verklaard dat
de portacabin onder haar recht van hypotheek valt wat zij op het bedrijfsperceel
heeft.
De Ontvanger stelt zich op het standpunt dat de portacabin roerend is omdat zij niet
in de zin van art. 3:3 BW duurzaam met de grond verenigd was.
Rechtsvraag: Is de portacabin door natrekking onderdeel van de grond en dus
onroerend geworden?
Rechtsregel: De volgende vier criteria zijn van belang bij de bepaling of een
gebouw duurzaam met de grond is verenigd:
a. Een gebouw kan duurzaam met de grond verenigd zijn in de zin van art. 3:3 BW,
doordat het naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven.
Niet van belang is dan meer dat technisch de mogelijkheid bestaat om het bouwsel te
verplaatsen.
b. Bij de beantwoording van de vraag of een gebouw of een werk bestemd is om
duurzaam ter plaatse te blijven moet worden gelet op de bedoeling van de bouwer
voor zover deze naar buiten kenbaar is. Onder bouwer moet ook worden verstaan
degene in wiens opdracht het bouwwerk wordt gebouwd.
c. De bestemming van een gebouw of een werk om duurzaam ter plaatse te blijven
dient naar buiten kenbaar te zijn.
d. De verkeersopvattingen kunnen niet worden gebruikt als een zelfstandige maatstaf
voor de beoordeling van de vraag of een zaak roerend of onroerend is. Zij kunnen wel
in aanmerking worden genomen voor invulling van bovenstaande criteria.
- HR 15 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK9136, BNB 2010/80 (Woonark).
De feiten
3
, Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van een grondkavel van 16m2, een
waterkavel van 251 m2 en een woonark. De woonark heeft een inhoud van 650 m3
en bestaat uit een drijvende betonnen constructie met een houten opbouw. De
woonark ligt vast door middel van twee metalen beugels die elk zijn bevestigd rond
een meerpaal. Deze palen zijn vast verankerd in de bodem van de waterkavel
waarop de woonark zich bevindt. De woonark is aangesloten op de gemeentelijke
riolering en op nutsvoorzieningen.
Bij beschikking is de waarde van de onroerende zaak vastgesteld. Belanghebbende
heeft tegen deze beschikking bezwaar gemaakt en de beschikking is bij uitspraak
gehandhaafd.
Rechtsvraag: Maakt de woonark deel uit van een samenstel van gebouwde en
ongebouwde eigendommen in de zin van artikel 16 aanhef en letter d Wet WOZ en
kan deze betrokken worden in de heffing van onroerendezaakbelastingen? Is er een
duurzame verbinding met de grond?
Rechtsregel: Bij de beoordeling van de vraag of een zaak roerend dan wel
onroerend is, moet er gekeken worden naar de aard en inrichting van de installatie,
omgevingsfactoren mogen niet meewegen.
- HR 24 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO3644, BNB 2011/83
(Havenkranen).
De feiten
Belanghebbende exploiteert een expeditie-, opslag-, cargadoors- en
stuwadoorsbedrijf en huurt hiervoor terrein van de gemeente Rotterdam. De
gemeente heeft een recht van opstal op dit terrein gevestigd. Door de
zustermaatschappij van belanghebbende zijn 2 kranen gekocht en gemonteerd op
het terrein. De belanghebbende kon deze kranen vervolgens huren. De kranen waren
geplaatst op rails en ze konden over die rail heen en weer bewegen over een afstand
van maximaal 600 tot 800 meter. De kranen werden gebruikt om zeeschepen te
laden en te lossen. Uiteindelijk heeft belanghebbende de kranen gekocht. Er ontstond
vervolgens een geschil over het bedrag dat aan overdrachtsbelasting moest worden
voldaan.
Rechtsvraag: Zijn havenkranen onroerende zaken inde zin van artikel 3:3?
Overweging
Het Hof heeft aan de hand van de vuistregels uit het Portacabin arrest beoordeeld of
er sprake is van onroerende zaken. Het heeft uit eindelijk geoordeeld dat de
havenkranen moeten worden aangemerkt als onroerend, gezien de uiterlijke
kenmerken van de kranen en hun eventuele waarneembare samenhang met het
terrein. De Hoge Raad volgde het Hof in deze uitspraak en het beroep van
belanghebbende op het Woonark-arrest ving bot. Belanghebbende voerde aan dat
net als woonarken, havenkranen in hun algemeenheid roerende zaken zijn. De Hoge
Raad wees dit beroep af omdat woonarken niet met de boden zijn verenigd in de zin
van art. 3:3 BW, omdat zij blijkens haar constructie bestemd is om te drijven.
Havenkranen zijn gezien hun constructie bestemd om zich op het land te bevinden en
staan ook feitelijk, in direct via rails, in verbinding met de onder de kranen gelegen
grond.
4