HC 1 – Verdiepend Strafrecht – 21 september 2017
De reikwijdte van de strafrechtelijke regulering
Hoe breed is het strafrecht, wat valt er allemaal onder, en hoe bepalen we dat met z’n allen
hoe dat eruit komt te zien? Hoe ver mag de rechter daarin gaan om het te interpreteren? Het
gaat dan bijvoorbeeld over het legaliteitsbeginsel. Welke invloeden hebben de internationale
juridische normen op hoe wij het strafrechtelijk reguleren? We zijn er niet meer helemaal vrij
in om ons eigen strafrecht in te richten. Soms zijn we verplicht bepaalde dingen strafbaar te
stellen en soms ben je verplicht om je juist te onthouden van het strafbaar stellen van een
bepaalde gedraging. Het gaat om het materiële strafrecht, niet alleen over wat er in de wet
staat, maar vooral ook over de achterliggende vraag. Hoe komt het dat het gedrag op een
gegeven moment strafbaar is gesteld? En waarom ander gedrag niet? Waarom heeft de Hoge
Raad een aantal jaren geleden besloten dat een tongzoen wel onder de definitie van
verkrachting viel, en is dat oordeel een aantal jaar geleden eigenlijk weer omgekeerd. Hoe
komt dat? Kan de politiek zomaar besluiten om bijvoorbeeld het dragen van
gezichtsbedekkende kleding te verbieden via het strafrecht, of zijn daar nog grenzen aan?
Hoe zit het met het strafbaar stellen van het fluiten naar vrouwen op straat, wat voor
overwegingen zitten daar achter? Wat voor grenzen zitten daar aan? Er wordt met een
wetenschappelijke blik naar het recht gekeken. Het is handig in de rechtspraktijk om de
bredere blik te hebben. Dit college is een introductie in de thematiek van het vak.
Criminalisering en decriminalisering
Het lijkt heel vanzelfsprekend dat bepaalde zaken strafbaar zijn en dat ons Wetboek van
Strafrecht er op een bepaalde manier uitziet. Dat is niet altijd zo geweest, dat verandert
continu. Met betrekking tot criminalisering, zoals dat wordt genoemd, oftewel
strafbaarstelling, is het dus niet vanzelfsprekend dat het zo is zoals het nu is. Er komen vooral
veel strafbaarstellingen bij de laatste decennia, en af en toe gaat er eentje van af. Denk aan
het delict godslastering. Dat delict was tot 2014 in Nederland strafbaar. Dat is best wel
bijzonder, want in veel Europese landen was dat allang afgeschaft. Er is dus gedrag wat wel
schadelijk is, of waarvan we denken dat het schadelijk is, maar het is nog niet strafbaar, het
staat niet in het Wetboek van Strafrecht. Denk hierbij aan pesten. Bepaalde aspecten zijn wel
strafbaar, zoals mishandeling en belediging. Er zijn ook op een gegeven moment stemmen
opgegaan om pesten op zichzelf strafbaar te stellen. Dat is nu nog niet strafbaar, maar
sommige mensen vinden dat dat wel zou moeten en dat dat een toegevoegde waarde zou
hebben. Het is een normatieve vraag. Andersom is er ook gedrag dat wel strafbaar is gesteld,
en waarvan veel mensen zich afvragen of dat wel terecht is. Het gaat dan bijvoorbeeld om
het in bezit hebben van alcohol onder de 18 jaar en wildplassen. Het kan onrechtvaardig
uitpakken. De strafbaarstelling op zichzelf zal misschien niet vaak ter discussie staan, maar in
bepaalde gevallen komt er dan wel een discussie over.
Criminologen hebben het bij criminalisering (strafbaarstelling) en decriminalisering (wanneer
een bepaling uit het strafrecht wordt gehaald) over de sociale constructie van criminaliteit.
Wat bedoelen ze daarmee? Wat crimineel gedrag is, wat strafbaar is, is afhankelijk van hoe
de samenleving erop reageert en van degene die het definieert, dus uiteindelijk is dat de
wetgever. De inhoud van dat begrip criminaliteit is afhankelijk van de afspraken die wij als
mensen hebben gemaakt. Dat is niet natuurlijk, dat kan steeds veranderen. Op een gegeven
moment wordt bepaald gedrag geëtiketteerd als strafbaar, wordt het als een strafrechtelijk
,probleem gezien. Denk hierbij bijvoorbeeld aan witteboordencriminaliteit, fraude enzovoort.
Heel lang werd dit niet als een strafrechtelijk probleem gezien, maar gaandeweg zijn er meer
strafbepalingen bijgekomen en werd het door het Openbaar Ministerie steeds actiever
vervolgd. Het gaat dus niet alleen om wat er in de wet staat, maar ook om of er actief voor
wordt vervolgd. Het gaat dan om feitelijke criminalisering, hoe worden de bestaande regels
gehandhaafd door de politie, justitie en uiteindelijk de rechter? Een wettelijke
strafbaarstelling hoeft nog niet te zeggen dat deze daadwerkelijk wordt gebruikt. Denk hierbij
aan dronken fietsen en godslastering (inmiddels afgeschaft, maar eerst al de facto
decriminalisering). De de facto decriminalisering kan ook officieel in een gedoogbeleid staan,
zoals het bezit van bepaalde kleinere hoeveelheden softdrugs. Het gedoogbeleid zit ergens
tussen het formele en de facto decriminalisering in. Wat ook niet over het hoofd moet
worden gezien is hoe het materiële strafrecht en het formele strafrecht, het strafprocesrecht,
hierbij samenwerken. Ook de strafprocesrechtelijke regels spelen een belangrijke rol bij de
vraag wat er met het strafrecht wordt gedaan. Bijvoorbeeld zedendelicten, waarbij het
bewijs lastig is, gaat het over het bewijsminimum. Dat is heel belangrijk voor hoe het
materiële strafrecht tot uiting komt. Als de regels zo streng zijn dat er bijna nooit iemand kan
worden vervolgd, dan kan dat een probleem zijn, maar als de regels zo ruim zijn dat iemand
kan worden veroordeeld voor iets wat hij of zij niet heeft gedaan, dan is dat ook een groot
probleem.
Wat is er bijzonder aan het strafrecht?
Strafrecht wordt gezien als een laatste redmiddel, een ultimum remedium. Dat is een soort
beginsel dat al heel lang achter het strafrecht ligt. Het heeft inmiddels een zekere status.
Daarmee is natuurlijk nog niet gezegd dat het ook makkelijk is om steeds een afweging te
maken of iets strafbaar wordt gesteld of niet. Vaak zijn er goede redenen te bedenken om
het strafbaar te stellen. Het ultimum remedium vormt de achtergrond. Er wordt gekeken of
er via een ander rechtssysteem, dat minder ingrijpend is voor de burger, kan worden
gehandhaafd, of misschien zelf buiten het recht, door zelfregulering en voorlichting. Waarom
willen we pas als laatste het strafrecht instellen? Eén van de redenen dat het strafrecht zo
ingrijpend is, is dat er een vrijheidsstraf kan worden opgelegd. Dat is in de meest ingrijpende
straf die we kennen. Dat kan in andere rechtsgebieden niet, hoewel er wel zoiets is als de
gijzeling in het privaatrecht en de vreemdelingenbewaring in het bestuursrecht. Ook daar zijn
vergaande handhavingsmiddelen. Strafvorderlijke bevoegdheden is het tweede punt. In het
strafrecht kunnen allerlei dwangmiddelen worden ingezet. Dat maakt het soms effectiever,
want soms moeten deze worden ingezet om de strafzaak op te lossen. Ten derde is het
strafrecht specifiek ingrijpend omdat de aard van de sanctie anders is. Het doel van het
strafrechtelijke sanctie is leedtoevoeging. Het is echt bedoeld om leed toe te voegen, maar
wel op een proportionele manier. Het blijft wel als doel om jou als verdachte/veroordeelde
te leren om dit in het vervolg niet meer te doen. In het bestuursrecht kunnen vergelijkbare
handhavingsmechanismen zijn, zoals de boete, maar het doel is in principe anders. De
hoofdregel is dat bestuursrechtelijke sancties bedoeld zijn als reparatie, als herstel van de
toestand zoals die er was en niet als leedtoevoeging. Dat kunnen we tegenwoordig wel
repareren, want in de praktijk zijn de bestuursrechtelijke boetes steeds meer strafrechtelijk
van aard, en soms leedtoevoeging beogen. Ze zijn soms ook echt bedoeld om te vergelden,
zoals verkeersboetes. Zelfs al wordt leedtoevoeging niet beoogd, dan nog zijn er voorbeelden
van bestuursrechtelijke handhaving die in feite net zo hard uitpakken als in het strafrecht.
Denk hierbij aan de gijzeling in het privaatrecht en de vreemdelingenbewaring in
,bestuursrecht. In de praktijk wordt het als enorm bestraffend door mensen ervaren. Een
vierde punt waarom het strafrecht specifiek ingrijpend is, is de veroordeling, welke gevolgen
kan hebben voor je verdere leven, door de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG). Dat is op
zichzelf een bestuursrechtelijk mechanisme, maar dat gebeurt na een strafrechtelijke
veroordeling of verdenking. Hierdoor kunnen bepaalde functies niet worden uitgeoefend. Dit
regime is best wel uitgebreid en streng. Tot slot het symbolische van het strafrecht. De staat
zegt officieel tegen jou dat het slecht gedrag is. Er zit een soort van stigmatisering in. Er zit
een soort normatieve lading in het strafrecht, welke minder in bijvoorbeeld het
bestuursrecht zit. Er is ook een onderscheid tussen wetsdelicten en rechtsdelicten. Bij
wetsdelicten gaat het om bijvoorbeeld verkeersregels, welke in het bestuursrecht worden
geplaatst, omdat ze niet per se als moreel verwerpelijk worden gezien, maar het toch wel
handig is om de regel te handhaven. Bij rechtsdelicten gaat het om delicten die moreel
verwerpelijk zijn, zoals een moord en een diefstal. Tegelijkertijd is dat ook niet zo zwart-wit,
en staan er ook wetsdelicten in het Wetboek van Strafrecht.
Tegenover het ultimum remedium staat ook dat er in het strafrecht een hoge mate van
rechtsbescherming is, hoger dan in het bestuursrecht bijvoorbeeld. Het strafrecht kent
ingrijpende middelen, maar daar staat tegenover dat je daarom als verdachte aanspraak
maakt op bepaalde rechten, zoals de onschuldpresumptie, het nemo tenetur beginsel, de
rechtsbijstand, enzovoort. Dat is belangrijk, maar wat we tegenwoordig zien is dat er een
tendens is om ook buiten het strafrecht om de punitieve sancties mogelijk te maken. Het
strafrecht en het bestuursrecht groeien naar elkaar toe, het OM kan een strafbeschikking
opleggen, er zijn bestuursrechtelijke boetes, bij terrorisme zijn er ingrijpende
bestuursrechtelijke maatregelen mogelijk, zoals het afnemen van iemands nationaliteit.
Juristen vragen zich af of men daardoor eigenlijk niet bezig is om de hoge rechtsbescherming
van het strafrecht te omzeilen. Wordt dat niet bewust gedaan, omdat het in het strafrecht
lastig is om tot een veroordeling te komen? Het is belangrijk dat het EHRM allang heeft
bepaald dat zij uitgaan van het begrip ‘criminal charge’. Hoe het recht nationaal wordt
genoemd, strafrecht of bestuursrecht, maakt het EHRM niks uit. Zij geven een autonome
beoordeling, en als zij van mening zijn dat een bepaalde maatregel zo ingrijpend is dat deze
richting het strafrecht gaat, dan is er sprake van een criminal charge en dan zijn er dezelfde
grondrechten van toepassing. De Nederlandse wetgever heeft daarom gezorgd dat bij een
bestuursrechtelijke boete ook aanspraak kan worden gemaakt op die grondrechten, dus in
die zin is de rechtsbescherming in het bestraffend bestuursrecht beter geregeld dan vroeger,
maar er blijven nog steeds een aantal verschillen:
- Het blijft wel zo dat een bestuursrechter in principe niet zo indringend toetst als een
strafrechter. De bestuursrechter gaat uit van de vraag of het besluit stand kan
houden. De bestuursrechter doet minder aan materiële waarheidsvinding dan de
strafrechter.
- De bewijslast ligt in het strafrecht op het Openbaar Ministerie, en niet op de
verdachte, maar dat ligt in het bestuursrecht genuanceerder. Het bestuursorgaan
moet wel deugdelijk aantonen dat iemand een overtreding heeft begaan, maar in de
praktijk is dat wat minder streng dan in het strafrecht.
- Hoe wordt omgegaan met onrechtmatig verkregen bewijs? Daar zijn in het strafrecht
strenge regels voor.
- De motivering van allerlei vragen, bestaan in het strafrecht strenge regels voor.
, - In het strafrecht is er sprake van schorsende werking, er wordt pas tenuitvoergelegd
na een onherroepelijk vonnis. Dat is in het bestuursrecht niet zo.
Het zijn verschillen die ondertussen steeds meer worden gerelativeerd, doordat er
bijvoorbeeld in het strafrecht ook steeds vaker maatregelen zijn die direct ten uitvoer
kunnen worden gelegd, ook al is er nog geen onherroepelijk vonnis. De verschillen worden
kleiner, maar er zijn nog wel belangrijke verschillen tussen het strafrecht en het
bestuursrecht in termen van rechtsbescherming. Het strafrecht is ultimum remedium, maar
soms is het wellicht juist wenselijk om iets wel via het strafrecht te regelen, omdat de
verdachte dan een bepaalde rechtsbescherming kan worden geboden. Er spelen allerlei
overwegingen een rol.
Zijn er grenzen aan strafbaarstelling door de democratisch gekozen wetgever?
Wat er strafbaar gesteld wordt, wordt toch gewoon bepaald door onze democratisch gekozen
wetgever? Zitten er grenzen aan? Er zitten wel wat grenzen aan. Er zit een rem op het
democratisch proces, door grondrechten en mensenrechten. Dat betekent bijvoorbeeld dat
de rechter dat soort wetgeving mag toetsen aan bepaalde mensenrechtelijke bepalingen,
maar nog niet aan grondrechtelijke bepalingen (toetsingsverbod). De vraag naar
grondrechten en mensenrechten speelt bij sommige strafbaarstellingen, denk aan het
burkaverbod, maar niet bij alle. Een ander belangrijk recht is het legaliteitsbeginsel. Het
legaliteitsbeginsel zet ook in die zin een rem op wat de democratische wetgever kan doen
door te eisen dat de wet die wordt gemaakt duidelijk genoeg is (lex certa). Er mag dus niet
een te vage strafbaarstelling worden gecreëerd. Daarnaast zet het legaliteitsbeginsel ook een
rem op wat de rechter mag doen, want die mag een strafbaarstelling ook niet te ruim
interpreteren, zoals naar analogie. Als het gaat over ruime strafbaarstellingen, welke wel nog
door de beugel kunnen, maar waar wel discussie over is, kan er worden gekeken naar
ontucht. Onder de ontuchtwetgeving is het ook strafbaar voor twee mensen onder de
zestien jaar om seks te hebben. Dat gebeurt wel, en natuurlijk is het ook niet altijd zo dat het
Openbaar Ministerie daar achter aan gaat. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het niet een
te ruime strafbaarstelling is, maar het vraagt wel veel van het Openbaar Ministerie. Het
Openbaar Ministerie heeft een grote beleidsruimte en kan daar zelf keuzes in maken. Het
Openbaar Ministerie zal dat meestal wel op goede gronden doen, maar er zijn altijd weer
grensgevallen, en die krijg je met ruime strafbaarstellingen. Mensen gaan zich afvragen
waarom het ene geval wel is vervolgd, en het andere niet.
De criteria voor strafbaarstelling staan niet in de wet of in een verdrag. Nergens is te vinden
dat de wetgever zich moet houden aan bepaalde lijstjes van criteria, voordat iets strafbaar
mag worden gesteld, behalve dus de grond- en mensenrechten. Toch zien we in de literatuur
en soms ook in wetgevingsdocumenten terugkomen dat er bepaalde criteria, een soort
beginselen, zijn, waar de wetgever zich aan moet houden om iets strafbaar te stellen. De
bekendste daarvan is het schadebeginsel. Het zijn criteria die voor een groot deel
voortkomen uit de rechtstheoretische literatuur, zoals de rechtsfilosofie. Het schadebeginsel
houdt in dat in principe alles is toegestaan, tenzij het schadelijk is voor anderen. Denk hierbij
aan de godslastering, er is veel over gediscussieerd of het schadelijk is voor de maatschappij
als iemand een cynisch commentaar geeft op een bepaald geloof. Uiteraard zullen mensen
die in dat geloof geloven daarvan schrikken, maar kunnen we zeggen dat dit echt het
schadebeginsel haalt? Is het echt schadelijk om te doen? Het is iets anders als je haat zaai
tegen mensen die een bepaald geloof aanhangen, dat die bijvoorbeeld allemaal geslagen