Module 1
Zouten -> samenstelling van metaal en niet-metaal (hoef je niet te weten)
Als een stof zuiver is heeft het een kookpunt geen kooktraject.
Mengsel, temperatuur verandert tijdens stage verandering.
Isotoop -> hetzelfde atoomnummer maar massa varieert
Molrekenen
Moleculaire stof -> niet-metaal
Oxidatie getallen ->
Stoffen indelen -> metalen, niet-metalen, ..
Stroomgeleiding -> zouten geleiden stroom in een vloeibare toestand en een opgeloste toestand
maar niet in een vaste toestand
Covulentie -> aantal elektronen die nodig zijn om tot de octetregel te behoren
Valentie -> elektronen in buitenste schil
Bindingen -> aantal elektronen in de buitenste schil
, Module 2
Proefwerk:
Zouten, roosters, neerslag, bindingen (inter/intra), Naamgeving zouten, molrekenen
1.5, 2.2, 2.3, 1.6, 2.5, 1.10, 1.12, 1.13, 1.14, 3.4, 3.5
Elektronegativiteit (BINAS 40A) -> twee atomen delen elektronen, één trek elektronen meer naar
zich toe. Die heeft dan grotere elektronegativiteit (wordt dan negatief).
Elektronen tussen 0-0,4 dan zitten ze in het midden -> moleculaire stoffen (apolair)
Elektronen tussen 0,4-1,7 -> polaire stof
Elektronen boven 1,7 -> zouten (ionen)
Moleculaire stoffen -> niet-metalen
In een vloeistof dan splitsen ze in ionen, krijgen ze lading. De ene is positief en andere negatief.
Uitkomst is altijd positief
Voorbeeld – H(2,1) , Cl(3,2) -> 3,2 – 2,1 = 1,1
Voorbeeld – Na(0,9)Cl (3,2)-> 3,2 – 0,9 = 2,3
Metalen staan makkelijk elektronen af, behalve edelmetalen (goud, platina en zilver). Ze nemen het
niet op.
Niet-metalen staan niet af.
Zouten zijn in vaste toestand neutraal. In opgeloste toestand ontstaan er ionen.
Elektronen willen liefst in paren voorkomen. Als je er 7 hebt in de buitenste schil, hebben ze liefst er
8 zodat het voldoet aan octetregel. Volgende jaren staan ze ook anderen af zodat ze in een paar
voorkomen. Chloor +1,+5,-1 (BINAS 99 rechtsboven)
Bij zouten is de uitkomst groter dan 1,7.
Polariteit ->lading verschil
Delta(δ) -> verschil in lading
Degene die het sterkste is wordt negatief (als de uitkomst boven 0,4) is.
Dipoolmolecuul -> één kant van het molecuul is een beetje positief geladen, andere kant van het
molecuul is een beetje negatief geladen
Polaire stof -> bestaat uit dipoolmoleculen
Is een molecuul een dipoolmolecuul?
- Polaire atoombinding
- Ruimtelijke bouw
, Hydrofiel (wateroplosbaar) -> lost goed op in water
Hydrofoob (vet oplosbaar) -> lost niet goed op in water, stoot het af
Vanderwaalskracht -> is van alle tijden
Hoe groter de molecuul, hoe groter de vanderwaalskracht
Hoe kleiner de molecuul, hoe kleiner de vanderwaalskracht
Hoe groter een molecuulformule, hoe groter de massa, hoe groter de vanderwaalskracht, hoe
sterker de molecuul, hoe hoger het kookpunt
Waterstofbrug -> als een stof dat heeft, lost het snel op in water (O-H, N-H, H-F)
Als een stof vanderwaalskracht en een waterstofbrug heeft een hoger kookpunt.
Als een stof vanderwaalskracht, waterstofbruggen en een ion hebben, zijn ze nog sterker.
Bindende elektronenparen - Valentie elektronen -> aantal elektronen in de buitenste schil
Niet-bindende elektronenparen -> elektronen binnen de schillen
Als je een polaire stof hebt die geen spiegelvlak heeft is het een apolaire stof.
Atoomrooster-> alleen atomen die netjes gerangschikt zijn
Een apolaire stof neemt de oplosbaarheid af.
Apolair-apolair -> mengt goed
Polair-polair -> mengt goed
Polair-apolair -> mengt slecht (emulsie)
Neerslagreacties hebben twee functies -> aantonen en filtreren