Toetsdoelen/samenvatting Samenleven in Nederland (jaar 1, periode 1)
Boek: Sociologie voor sociaal werk (1e druk)
Hoofdonderwerpen van de onderwijseenheid
1. Beschrijven en verklaren van sociale verschijnselen en problematiek in de samenleving vanuit
sociologische begrippen.
2. Veranderingen in de samenleving en sociale problematiek, van verleden, naar heden, naar
toekomst.
3. Sociale processen op micro- en mesoniveau, en hun wisselwerking met maatschappelijke
verschijnselen op macroniveau, kunnen herkennen, analyseren en ideeën ontwikkelen hoe je
dit kan beïnvloeden.
Deelonderwerpen
1a. Samen leven in Nederland
1b. Participeren in stad en platteland
2a. Veranderingen in de samenleving verleden tot heden
2b. De kanteling in de huidige samenleving
1c. Macht, sociale ongelijkheid en polarisatie
1d. Cultuur en diversiteit
1e. Leefstijl en identiteit
2c. De toekomst tegemoet
3a. De wijkanalyse
Toetsdoelen per hoofdonderwerp of deelonderwerp
1a. Samen leven in Nederland
• De student kent de dynamiek en de wisselwerking tussen individu en samenleving en
weet wat dat betekent voor de disciplines Social Work en Sociologie.
Individu = ben jij alleen —> alle individuen samen vormen de samenleving
Sociologie = gedragswetenschap —> doel: menselijk gedrag verklaren, nadruk ligt daarbij op
invloed van omgeving en maatschappelijke omstandigheden
- wetenschap van de maatschappij
- op zoek naar patronen en verklaringen
- groepen mensen observeren
- op zoek naar duiding van gedrag (niet naar oplossingen van problemen die daaruit voortkomen)
In plaats van een sociale groep als een verzameling van individuen te beschouwen, kijkt ze hoe
sociale verbanden een voorwaarde zijn voor gedrag
Sociologische verbeeldingskracht = niet alleen letten op het individu, maar op hoe dat individu zit
ingebed in tal van groepen en relaties —> elk persoon is deel van verschillende
gemeenschappen/ collectiviteiten —> zoeken naar het e ect op ons gedrag van de sociale
verbanden waarvan we deel uitmaken
- je bent niet je opleiding, je etniciteit, je ziektebeeld, je …
Professionals in sociaal werk streven ernaar dat mensen zich, in wisselwerking met hun sociale
omgeving, zo goed mogelijk kunnen ontplooien naar hun eigen aard, mogelijkheden, behoeften en
opvattingen
Professionals werken vanuit het besef dat het individu altijd in wisselwerking met zijn sociale
omgeving leeft —> hierdoor heeft de professional een grote verantwoordelijkheid naar: individu,
gezinsverbanden, groepen, gemeenschappen en naar de samenleving als geheel
De persoon kan altijd alleen begrepen en ondersteund worden binnen de verschillende
levenssferen waarvan hij deel uitmaakt
Een professional richt zich op
- microniveau van het individu
- mesoniveau van de directe sociale omgeving
ff
, - macroniveau van de ordening van de samenleving (wetgeving, beleid, voorzieningen)
Mensen maken deel van sociale verbanden —> mensen staan constant met elkaar in contact,
gaan vriendschappen aan, werken samen, vertrouwen elkaar of juist niet
Gedrag leren we kennen uit eerdere sociale ervaringen —> achter de eenvoudigste dingen die we
doen, gaat vaak een immense keten van contacten en relaties schuil en die hebben onmiskenbaar
een e ect op ons gedrag
Gedrag krijgt slechts betekenis omdat het zich afspeelt binnen sociale verbanden —> we
ontlenen veel van de kenmerken die ons uniek maken aan sociale verbanden
Dingen die mensen als hoogstpersoonlijk aanvoelen zoals meningen, problemen, presentaties en
gevoelens, zijn door en door gekleurd door sociale verbanden en contacten waar ze deel van
uitmaken of hebben uitgemaakt
Sociologen = proberen sociale vraagstukken in de samenleving en de maatschappelijke
structuren te verklaren
Sociaal werkers = richten zich op het begeleiden en ondersteunen van mensen om hun dagelijks
leven weer op te pakken en mee te doen in de samenleving
- als sociaal werker ga je met gedrag aan de slag
- volgens de sociologie ligt de oorsprong van ons gedrag voor een groot deel in het feit dat we
sociale contacten onderhouden —> daar krijgt ons gedrag betekenis
• De student heeft inzicht in hoe rollen sociale interactie en gedrag elkaar beïnvloeden.
Interactie = situaties waarin we omgaan met andere mensen —> je kunt spreken van interactie
wanneer mensen zich bewust zijn van elkaar en hun gedrag op elkaar richten
- verbaal (praten, berichtjes, schrijven)
- non-verbaal (in taal, lichaamshouding, onderdanig, bazig, negeren, attributen)
Bij verschillende situaties horen verschillende gedragingen (rollen) en attributen (toebehoren die
ons helpen een rol vorm te geven, bijv. rugzak op school, bedrijfskleding op werk)
Het spelen van rollen zorgt ervoor dat sociale interacties min of meer ordelijk verlopen —> geldt
voor zowel formele als informele contacten
De rollen die in een situatie worden gespeeld, laten verwachtingen toe over wat er gaat gebeuren
—> je weet ongeveer wat er gaat gebeuren
Rollen zijn complementair = ze veronderstellen elkaar —> het werkt in twee richtingen —> zijn in
feite niet meer dan de wederzijdse verwachtingen die personen in situaties van elkaar hebben
Civil disattention = negeren uit beleefdheid —> bijv. iemand niet aankijken wanneer je hem/haar
inhaalt op het trottoir
Rolovertreding = iemand voldoet niet aan de verwachtingen —> leidt tot ongemakkelijke situaties
—> gebeuren vaak onbewust: mensen weten niet wat van hen verwacht wordt
Impression management = juiste indrukken geven en op die manier controle krijgen over
verwachtingen van anderen —> gebeurt vaak om een zo voordelig mogelijke versie van je rol neer
te zetten
Nieuwe situatie, onvertrouwd terrein = gedrag doelgericht aanpassen op basis van wat van ons
verwacht wordt —> houden nauwlettend in de gaten hoe er op gereageerd wordt —> bijsturen
Rolcon ict = wanneer de verwachtingen van bepaalde rollen elkaar in de weg zitten —> bijv. als
sociaal werker te vriendschappelijk met cliënten omgaat
ff fl
,Rollenpatronen = wanneer bepaalde rollen vaker worden gecombineerd door bepaalde personen
- bijvoorbeeld ju en op de basisschool
• De student heeft inzicht in de invloed van het socialisatieproces op het gedrag van
mensen.
Socialisatie = eerdere ervaringen dienen als een leerproces —> positieve reacties bevestigen
gedrag en sporen aan om gedrag te herhalen, negatieve reacties ontmoedigen gedrag —> hierbij
gaat het over het leren sociaal te zijn —> sociaal gedrag raakt sociaal aangepast aan de groepen
die voor ons relevant zijn
Socialiseren = het proces waarbij iemand de normen, waarden en cultuurkenmerken van de
samenleving of groep aanleert
3 vormen van socialisatie = primaire, secundaire en tertiaire socialisatie
Primaire socialisatie —> kinderen verwerven de basisvaardigheden van sociaal gedrag, spelen
zich doorgaans af in het gezin —> van hun ouders en familieleden leren kinderen de basisregels
over hoe je moet omgaan met anderen (imitatie)
Leren van primaire socialisatie gebeurt vaak impliciet = gebeurt zonder dat kinderen of hun
omgeving zich ervan bewust zijn dat er lessen worden geleerd —> legt de basis waarop mensen
vervolgens verder bouwen
Secundaire socialisatie —> mensen leren zich sociaal te gedragen in ruimere verbanden en door
socialiserende instituties —> is er doorgaans op gericht om mensen bepaalde vaardigheden bij te
brengen —> leren vooral speci eke rollen die gespeeld moeten worden in bepaalde
omstandigheden
Bijvoorbeeld op school —> in verschillende fases bereiden scholen de leerlingen voor om te
kunnen functioneren in sociale verbanden (discipline, samenwerken, taken verrichten)
Tertiaire socialisatie —> mensen weten hoe ze zich in een bepaalde situatie sociaal (zouden
moeten) gedragen, ook al hebben ze het zelf niet meegemaakt —> gebeurt door media: tv, lms,
websites, sociale mediakanalen
Tertiaire socialisatie is belangrijk voor het verspreiden van onze cultuur en ons gedrag
Waarden = algemene principes die mensen binnen een groep hebben —> bijv. gelijkheid,
rechtvaardigheid en respect —> zijn zeer algemene en vaak wat abstracte principes
Normen = regels (formeel en informeel) waar men binnen een groep aan vasthoudt en die
voortkomen uit de waarden —> normen zijn dus gedragsrichtlijnen die ons meer concrete houvast
geven bij het uitvoeren van rollen in diverse situaties
Selectieve waarneming = je gaat vooral waarnemen waar je mee bekend of in geïnteresseerd bent
—> de selectieve waarneming en beleving van een bepaalde situatie leiden uiteindelijk tot gedrag
van een individu
Identiteit is een sociale constructie —> elk persoon voegt zijn/haar eigen mening toe een geeft
inhoud aan zijn/haar identiteit en relaties met anderen —> daarin is iedereen uniek
Elk persoon heeft een referentiekader
Referentiekader = de wijze waarop jij de ander, de samenleving, de wereld om je heen waarneemt
en hoe je daar betekenis aan geeft —> gevormd door je socialisatie
- vanuit een eigen referentiekader denken heeft het gevaar van oordelen/veroordelen van de
ander in zich —> de ander is vreemd/typisch/abnormaal
ff fi fi
, 1b. Participeren in stad en platteland
• De student heeft kennis over de dynamieken tussen platteland en stad.
Platteland —> nostalgisch ideaalbeeld van Nederland in jaren ’50 —> grote sociale cohesie: mate
van verbondenheid binnen een groep mensen —> grote sociale controle: ongepast gedrag van
mensen wordt gecorrigeerd
Rond 1200 —> eerste steden in Nederland ontstaan —> werden vooral gesticht op plekken die
goed zijn voor handel, voornamelijk in buurt van rivier (schepen belangrijke rol in handel) —> stad
is plek voor mensen om werk te vinden en handel te drijven —> aantrekkingskracht van de stad
leidde tot urbanisatie = de trek van het platteland naar de stad
Suburbanisatie = mensen trekken weg uit de stad en gaan weer wonen op het platteland —>
gebeurde vanaf de jaren 60 van de 20e eeuw
Mensen die deze plekken van de vertrekkende mensen innemen zijn vooral migranten op zoek
naar werk en een betaalbare woning —> door veranderingen in de stad ontstaat er meer
weerstand tegen de stad
Groeikernen = grote nieuwbouwprojecten om woningnood in steden tegen te gaan —> heeft voor
een groot deel te maken met angst dat de stad oncontroleerbaar zou worden
Populariteit van stad neemt vanaf 2000 weer toe —> mensen trekken vanuit groeikernen weer
terug naar de stad —> komt door nieuwe woningen, onderwijsvoorzieningen en cultuuraanbod
• De student heeft kennis over ontwikkelingen die invloed hebben op het samenleven in
de stad en op wijkniveau zoals: gentri catie, leefbaarheid, sociale cohesie, sociale
controle en eenzaamheid.
Gentri catie = het opwaarderen van een buurt of wijk op sociaal, cultureel en economisch gebied
—> doel: aantrekken van kapitaalkrachtige nieuwe bewoners of gebruikers en het afstoten van
mensen met problemen
Ontstaan gentri catie: gemeenten vinden dat ze moeten ingrijpen in buurten die minder goed
onderhouden zijn en waar vaker problemen zijn (criminaliteit, overlast) —> huurhuizen minder
goed onderhouden, wonen mensen zonder baan, verblijven migranten en minder binding tussen
mensen in de wijk —> buurten niet aantrekkelijk en daarom worden ze opgeknapt
Gevolg gentri catie: huizenprijzen stijgen —> dit speelt zich met name af in wijken met bewoners
uit lagere sociale klasse —> voor huidige bewoners lastig om in hun huis te blijven wonen in
verband met nanciële middelen —> veel nieuwe mensen, dus minder vertrouwen, minder sociale
cohesie, minder sociale controle, meer eenzaamheid
Gentri catie leidt uiteindelijk tot ongelijkheid en uitsluiting —> stad wordt een plek die alleen nog
betaalbaar is voor hogere sociale klassen
Stad bestaat uit verschillende wijken —> verschillende wijken zijn opgebouwd uit een aantal
fysieke kenmerken (bijv. woningen, horeca, winkels, bedrijven en scholen) —> fysieke kenmerken
kun je indelen in 3 verschillende domeinen:
Culturele domein —> hieronder vallen alle fysieke kenmerken in een wijk die een culturele bijdrage
leveren (bijv. scholen, buurthuis, moskee of kerk)
Economische domein —> hierbij kun je denken aan winkels en horeca —> door de aanwezigheid
van economische kenmerken kunnen de inwoners van de wijk terecht in eigen wijk voor
boodschappen en andere levensonderhoudende zaken
Sociale domein —> sociale fysieke kenmerken zorgen ervoor dat er plekken zijn in een wijk waar
sociale interactie kan plaatsvinden (bijv. park, speeltuin of café)
fi fi fi fi