Begrippenlijst ABCDE
Lesweek 1
- Acute zorgsetting: alle zorg die niet kan wachten tot de eerstvolgende mogelijkheid op werkdagen
om de huisarts of hulpverlener te raadplegen.
- A1, A2, B ritten: A1 > urgente ritten, waarbij binnen 15 minuten de ambulance op locatie moet zijn.
A2 > zijn urgent maar niet meteen levens bedreigend. De ambulance moet binnen 30 minuten op
locatie zijn.
B > dit is gepland vervoer met de ambulance. Er is geen sprake van een acute zorgvraag (bv het
vervoer van patiënten uit het ziekenhuis naar huis).
- Rapid responder: dit is een klein ambulancevoertuig (auto), waarin een ambulanceverpleegkunde
zelfstandig rijdt. Hierdoor is het voertuig snel op locatie. Het kan de patiënt niet naar het ziekenhuis
vervoeren. Hiervoor heb je een extra scholing nodig, omdat er met spoed gereden mag worden.
- Ambulanceverpleegkundige: geeft zorg en verpleging voor en tijdens het vervoer van een patiënt
naar het ziekenhuis. Je rijdt samen met de ambulancechauffeur en bent vaak als eerste hulpverlener
ter plaatse.
- Functie en doelstelling RAV en MMT: RAV > Regionale Ambulancevoorziening > leveren van goede
ambulancezorg. Hierbij werken de verpleegkundige centralist, uitgiftecentralist, 112-centrale,
ambulanceverpleegkundige, ambulancechauffeur (+ in opleiding), verpleegkundig specialist, PA.
MMT > Mobiel Medisch Team (traumahelikopter) > patiënt stabiliseren/ stabiel te maken voor
transport. Hierbij werken de MMT-arts, verpleegkundige (met veel werkervaring in de acute setting),
piloot.
- Richtlijnen, protocollen en triagesysteem: dit betekend dat de patiënten die als eerste acute zorg
nodig hebben, als eerste worden geholpen. LPA is het Landelijk Protocol Ambulancezorg. Het voorziet
ambulancemedewerkers van protocollen waarmee zorgt zoveel mogelijk evidence based gegeven kan
worden.
- Manchester triagesysteem: hiermee bepaald de verpleegkunde op de seh de mate van spoed en
worden de patiënten ingedeeld adv kleuren (rood > onmiddellijk naar de arts, oranje > je wordt
binnen 10 min gezien door de arts, geel > je wordt binnen 1 uur gezien door de arts, groen > je wordt
binnen 2 uur gezien door de arts, blauw > je wordt binnen 4 uur gezien door een arts).
- NTS: Nederlandse Triage Standaard. dit is een standaard voor triage in de acute zorg. het is een
dynamisch proces van urgentie en vervolgacties. Het wordt gebruikt door seh-verpleegkundigen,
triagisten op de huisartsenpost en centralisten op de meldkamer.
Het doel is veiligheid en doelmatigheid van triage in de acute zorg te verhogen, zodat patiënten zsm
bij de juiste hulpverlener komen en de juiste behandeling of zorg krijgen.
- Levelindeling ziekenhuizen:
level 1 > traumacentrum (alle ernstig gewonden patiënten, Radboud).
Level 2 > wel vitaal bedreigde patiënten, maar niet alle voorzieningen zijn aanwezig (Rijnstate).
Level 3 > geïsoleerd letsel kan hier behandeld worden, zoals een enkel- of heupfractuur.
- Eerste, tweede en derdelijns zorg:
1 > huisartsenpost.
2 > ziekenhuis.
3 > specialistische zorg (brandwondencentrum). Je kan hier naar toe worden doorgestuurd, alleen
vanuit het ziekenhuis (niet via de huisarts).
- Schakels en overdracht van zorg: de overdracht wordt vaak gedaan aan de hand van de SBAR.
Closes loop is hierbij belangrijk (de arts geeft een opdracht, de vpk geeft aan dit gehoord te hebben
en dit te gaan doen, de vpk geeft aan dat de handeling is uitgevoerd en de arts geeft aan gehoord te
hebben dat dit gedaan is). De overdracht wordt mondeling, schriftelijk en digitaal gedaan.
,Lesweek 2 – A & B Airway – breathing
Anatomie
- Doel ademhaling: dient voor de gaswisseling (uitwisselen van zuurstof O2 en koolstofdioxide CO2).
1. Het krijgen van ATP is hierbij het belangrijkste > verbranding van glucose en zuurstof (38 mmol/L).
Daarbij krijg je ook CO2 en H2O.
2. Regulatie.
3. Druk en volume.
4. Beïnvloeden van het zuur-base niveau.
- Adenosinetrifosfaat (ATP): het levert energie om lichamelijke processen te vervullen.
Voedingsmoleculen worden omgezet in ATP. Energie kan niet gemaakt worden, maar alleen
opgeslagen, omgezet, vervoert worden of verloren gaan. Wij krijgen energie dmv voeding
(koolhydraten, vetten, eiwitten) en deze worden opgeslagen en vervoerd als ATP. Het meeste
eindigt als glucose (om glucose om te zetten naar energie, is er zuurstof nodig en dit wordt
door verbranding gedaan).
- Functies van de ademhaling:
1. Gaswisseling tussen bloed en lucht.
2. Het verplaatsen van lucht van en naar het gaswisselingsoppervlak van de longen.
3. Bescherming van de alveolaire oppervlakken tegen uitdroging en temperatuurveranderingen en
verdediging tegen binnendringende ziekteverwekkers.
4. Produceren van geluiden.
5. Waarnemen van reukprikkels.
- Anatomie ademhalingssysteem: in de longblaasjes vind gasuitwisseling plaats, waarbij zuurstof
vanuit de lucht wordt opgenomen in het bloed en koolstofdioxide wordt afgegeven aan de lucht.
Zuurstofarm en koolstofdioxiderijke lucht worden uitgeademd door de neus of mond.
Trachea vertakt in 2 bronchiën > vertakken tot kleinere bronchi > bronchioli > ductuli alveolares.
- Bovenste luchtwegen: neusholte en bijholte (zuiveren van lucht, verwarmen, bevochtigen, keuren
van lucht), mondholte, keelholte, strottenhoofd boven de stembanden.
Doelen:
1. zuiveren van lucht (neusharen en slijm).
2. bevochtigen van lucht (van belang voor diffusie).
3. opwarmen van lucht (van belang voor diffusie).
- Onderste luchtwegen: strottenhoofd onder de stembanden, luchtpijp, longen.
- Pulmonale circulatie: dit is de kleine circulatie. Het bloed loopt van het
hart naar de longen en vervolgens weer terug naar het hart. Zuurstofarm
bloed wordt vanuit de rechterkamer door de 2 longslagaderen naar de
longen gepompt (dit zijn de enige longslagaderen die zuurstofarm bloed
vervoeren). Het bloed gaat naar de longen en in de longen vertakken ze
naar kleinere slagaderen en haarvaten. In het bloed zit koolstofdioxide/
koolzuurgas. Dit wordt afgegeven aan de longblaasjes en zij geven via de
haarvaten zuurstof terug aan het bloed.
Koolzuurgas wordt uitgeademd en het zuurstofrijke bloed stroomt dor de
haarvaten, naar de kleine aderen om samen te komen in de grote aderen.
Het bloed komt in 1 van de 4 longslagaderen en deze vervoeren het bloed
vanuit de longen naar het hart.
Via de linkerboezem stroomt bloed naar de linkerkamer en gaat het bloed
via de linker kamer naar de grote bloedsomloop.
,- Regulatie van de ademhaling: de ademhaling verloopt grotendeels reflexmatig (buiten je wil om,
maar je kan er wel invloed op uitoefenen). Het ademhalingscentrum reguleert de in- en uitademing,
de ademfrequentie en de ademdiepte. Het stuurt impulsen naar spieren van het diafragma en de
tussenribspieren.
Om de ademhaling te reguleren, moet het centrum informatie krijgen over het verloop van
ademhalingsbewegingen > in de wand van de bronchiën zitten rekkingsgevoelige sensoren en zij
worden geprikkeld wanneer de wand uitrekt en staan in contact met het ademhalingscentrum.
- Ademhalingscentrum: dit is een netwerk van zenuwcellen in het onderste deel van de hersenen
(hersenstam). In het centrum werken verschillende centra samen > centra die de ademhaling
stimuleren en een centrum die de ademhaling afremt. Het regelt de start van de in- en
uitademingsfasen en de overgang van inademing naar uitademing. De zenuwprikkels die in het
centrum binnenkomen, komen vanuit de longen, borstkas en de lichaampjes in de halsslagader en de
aorta. Het centrum stuurt de zenuwprikkels naar de ademhalingsspieren.
1. Het centrum houdt de zuurgraad (concentratie zuurstof en koolzuurgas) van het bloed in de gaten.
Er wordt hierbij gebruik gemaakt van chemoreceptoren die het bloed meten.
2. op basis van de gemeten informatie regelt het centrum de ademhaling. De concentratie CO2 is het
belangrijkste, omdat deze steeds wisselt (sneller dan de zuurgraad van het bloed of de concentratie
O2 in het bloed).
- Centrale en perifere chemosensoren, reksensoren: onder normale omstandigheden wordt de
ademhaling bepaald door centrale chemosensoren > liggen in de hersenstam en reageren op
verandering van CO2.
Perifere receptoren liggen in de aorta en halsslagader. Ze sporen chemische veranderingen in het
bloed op (bv een daling in het zuurstofgehalte of een stijging in het kooldioxidegehalte) en reageren
dus op O2, Co2 en pH.
- Pleura: vlies dat rond elk van de longen ligt en de longen scheidt van de borstholte. Het vlies ligt in 2
lagen om de longen heen, waartussen een ruimte zit (pleuraholte).
Het pariëtale blad is vergroeid met de binnenkant van de borstkas (pleura parietalis). Het viscerale
blad is vergroeid met de buitenkant van de longen (pleura visceralis).
- Ademhalingsspieren: bij het in- en actief uitademen worden de ademhalingsspieren gebruikt >
middenrifspieren, buikspieren, binnenste en buitenste tussenribspieren en spieren die boven het
sleutelbeen liggen. De mate en snelheid waarmee de spieren aan- of ontspannen bepaalt hoeveel en
hoe snel je in- of uitademt.
- Surfactant: dit is vloeibaar en bestaat uit eiwitten en vetten. Het wordt gemaakt door cellen in de
longblaasjes. Het hecht zich aan het oppervlak van de longblaasjes en verlaagt oppervlaktespanning.
Het zorgt er dus voor dat de wand van de longen een spanning krijgen, waardoor deze goed
ontplooien bij de inademing. Een tekort kan optreden door onvoldoende aanmaak (vroeggeboorte)
of bij een verhoogd verbruik of inactiviteit (ontsteking in de longen).
Het verlaagt de oppervlaktespanning in de alveoli.
- Longvolumes: dit is de capaciteit van de inhoud van de longen. Het bestaat uit de vitale capaciteit
(hoeveelheid lucht die wordt ingeademd, nadat je diep hebt ingeademd en vervolgend weer hard
uitademt) en het restvolume van de longen (lucht die overblijft, nadat je een diepe uitademing hebt
gedaan).
, Fysiologie
- Ventilatie: dit is de verplaatsing van lucht van buiten het lichaam via de luchtwegen naar de
longblaasjes > hier vind de gaswisseling plaats.
- Oxygenatie: wordt gedaan door middel van een pomp en een kunstlong. In de kunstlong wordt
zuurstof toegevoegd aan het bloed en koolzuur eruit gehaald. Hierna komt het bloed via een andere
canule het lichaam in. Hierdoor krijgen hart en longen de gelegenheid te rusten en te genezen.
Dit wordt ook wel ECMO genoemd > wanneer het hart/ longen hun functie niet meer voldoende
kunnen uitvoeren.
- Ademarbeid (WOB = Work Of Breathing): dit is de energie die wordt verbruikt om een gas in en uit
te ademen, afhankelijk van je ademhalingsspieren. In rusttoestand vormt de ademarbeid 5% van het
totale zuurstofverbruik van het lichaam. Bij longziekten kan de ademarbeid verhogen > 50-60% kan
verbruikt worden om in- en uit te ademen. Dit hou je niet lang vol > je komt energie te kort voor
andere dingen. WOB bestaat uit de compliance en resistance.
- Resistance/weerstand: als het toeneemt, neemt je WOB toe.
- Compliance: rekbaarheid van de long > dit wordt ook wel elasticiteit genoemd.
Het is 1/3e afhankelijk van elastische vezels > hoe ver de long kan uitrekken (druk van de vezels van de
pleurabladen).
En 2/3e afhankelijk van oppervlakte spanning van de alveoli (surfactant moleculen, zit in de alveoli) >
zorgt ervoor dat de alveoli niet samenvallen (als ze steeds dichtvallen, kost het veel WOB om die weer
open te krijgen).
- Slappe long: hoge compliance > dit wordt ook wel longemfyseem genoemd > er is sprake
van verminderde elasticiteit van het longweefsel. Hierdoor kan de zuurstof vanuit de lucht
minder makkelijk de bloedbaan in (en afvalstoffen minder makkelijk het lichaam uit). Dit zie je
bij COPD. De expiratie gaat lastig en duurt langer. Je wilt ervoor zorgen dat er aan het einde
van de ademhaling een druk blijft zitten > anders vallen de luchtblaasjes weer dicht.
> probleem met expiratie.
- Stugge long: lage compliance > worden veroorzaakt doordat er bindweefsels in de longen
zit. De wanden van de longblaasjes worden dikker (rekbaarheid van de long is niet goed). Dit
zie je bij longbloedingen, pneumonie.
> probleem met inspiratie.
- O2 verbruik in pathologische situaties:
Respiratoir falen > 100% zuurstof toedienen FiO2
Shock > 10-15L zuurstof toedienen.
COPD aanval > 10-15L zuurstof toedienen.
- Relatie WOB (luchtweerstand – compliantie longen en thoraxwand): hoe hoger de weerstand is in
de longen, hoe lastiger het is om lucht in te ademen. Wanneer de compliance van de longen laag is,
dan is het lastig om lucht in te ademen (stugge long). Wanneer deze hoog is, is inademen gemakkelijk
maar is helemaal uitademen lastig (slappe long). Door die factoren hebben je een hogere WOB.
- Diffusie: dit is de beweging van deeltjes van een plaats waar ze in een hoge concentratie
voorkomen, naar een plaats waar de concentratie kleiner is.
- Wet van Fick: hiermee beschrijf je de diffusiesnelheid van een stof door een andere stof
(vloeistoffen of gassen). Met de wet worden de factoren duidelijk die van invloed zijn op
diffusie en osmose. Om dit te berekenen, werk je met een formule (V02 = slagvolume X
hartfrequentie X arteriële – gemixte veneuze O2 concentratie verschil in het bloed).
> afstand, oppervlakte, concentratieverschillen).