HCO3 Epitheel- en steunweefsel
Weefsel, weefsel is opgebouwd uit cellen met dezelfde oorsprong, vorm en functie. Verder staat
epitheelweefsel altijd op een basale lamina. We kennen 4 soorten weefsel:
- Epitheelweefsel
o Oorsprong: ecto-, meso- en endoderm.
- Steunweefsel (connective tissue)
o Oorsprong: mesoderm
- Spierweefsel
o Oorsprong: mesoderm
- Zenuwweefsel
o Oorsprong: ectoderm
Oorsprong, we kennen 3 kiemlagen: ecto-, endo- en mesoderm. Hieruit ontstaan onze weefsels.
Voorbeelden van weefsels die uit de kiemlagen ontstaan zijn:
- Ectoderm, huid en zenuwstelsel
- Mesoderm, spieren, bloed, skelet, bindweefsel en urogenitaal stelsel (excretie en gonade)
- Endoderm, spijsverteringskanaal en inwendige organen
Epitheelweefsel, kan ontstaan uit alle 3 de kiemlagen: ectodermaal (huid), mesodermaal
(mesenterium) en endodermaal (darm). Epitheelweefsel bedekt het lichaamsoppervlak-
of holte. Zo zit het epitheel niet alleen aan de externe kant van de darm, maar ook aan
de interne kant. Verder kan het opgebouwd zijn uit of één of meer lagen en komt het in
diverse celvormen voor met een basale en apikale kant:
- Plat, de cel is breder dan dat die hoog is.
- Kubus, de cel is even breed als die hoog is.
- Cilindrisch, de cel is hoger dan dat die breed is.
Tussen epitheelcellen kunnen speciale cel-cel contacten gemaakt worden en de functie
van eptiheelcellen is bescherming, absorptie, filtratie, excretie en secretie.
Huid, het epitheelweefsel in de huid is meerlagig en plat. Zijn functie is
bescherming.
Circulatoir systeem & longen, dit epitheelweefsel is eenlagig en plat. Zijn functie
is uitwisseling, diffusie verloopt hierbij heel efficiënt doordat de cel zo dun is.
Spijsverteringssysteem, dit epitheelweefsel is eenlagig en cilindrisch. In het
spijsverteringssysteem worden stoffen uit het voedsel opgenomen. Het
oppervlakte moet dus zo groot mogelijk zijn, daarvoor hebben de epitheelcellen
microvilli. Verder is de cel zo hoog, omdat er veel energie nodig is voor het
transport van de voedingstoffen. Er moet dus veel ruimte zijn voor de
mitochondriën. De functie van dit weefsel is uitwisseling.
Nieren, dit epitheelweefsel is eenlagig, cilindrisch en kubisch. In de nieren vindt
uitwisseling plaats en heb je oppervlaktevergroting door microvilli.
Oviduct & trachea, hierin zien we trilhaarcellen voor transport.
Klieren, we kennen endocriene en exocriene klieren. Ze ontstaan allebei
vanuit ectodermaal weefsel. Als epitheelweefsel naar binnen groeit en
een verbinding met de buitenkant behoudt, heb je een exocriene klier.
Gaat de verbinding met de buitenkant verloren, heb je een endocriene
klier. We kennen klieren die zowel exo- als endocrien zijn. Denk maar aan de alvleesklier die
zowel sappen aan de darmen af kan geven als insuline aan het bloed.
Cel-cel contacten, epitheelcellen kennen 3 belangrijke cel-cel contacten: tight
junctions, desmosomen, gap junctions.
Tight junctions, hechten de cellen zo strak aan elkaar vast dat er niks meer langs kan.
Zo vormen ze een ondoordringbare verbintenis. Dit zie je met name in darmepitheel.