Begrippen sociologie periode 4
Hoofdstuk 6, stratificatie
Sociale privileges (beloningen): iemand die een ‘hogere’ positie heeft, heeft meer macht, meer
beslissingsvrijheid, meer aanzien en meer voorrechten van materiële aard. Het gaat om verschillen in
zaken die waardevol worden gevonden en die in principe onoverdraagbaar zijn.
Vier typen machtsbronnen:
1. Economisch: de beschikking over schaarse goederen waar anderen op aangewezen zijn, in het
bijzonder productiemiddelen;
2. Politiek: de beschikking over middelen tot fysieke dwang;
3. Affectief: het vermogen anderen emotioneel aan zich te binden;
4. Cognitief: de beschikking over speciale kennis die ook voor anderen waardevol is.
Vier typen sociale privileges:
1. Materiële beloningen: beschikking over schaarse goederen (bezit, inkomen), daarmee
verbonden kansen op comfort en gezondheid en mogelijkheden om onaangename arbeid te
vermijden;
2. Politieke bevoegdheden en rechten;
3. Status (prestige, aanzien, populariteit, respect);
4. Toegang tot kennis en informatie.
Statusincongruentie: mensen die volgens het ene criterium een ‘hoge’ dan wel een ‘lage’ positie
innemen, hebben meestal volgens andere criteria eenzelfde soort positie – al is dat niet altijd en
onvermijdelijk het geval.
Sociale stratificatie: de verdeling van de maatschappij in omvangrijke, uit gezinnen, families of
huishoudens bestaande groeperingen waartussen ongelijkheidsverhoudingen bestaan en waarvan
het lidmaatschap althans ten dele sociaal erfelijk is.
Voorwaarden voor het ontstaan van stratificatie:
Arbeidsdeling;
Surplusproductie;
Surplus-eigening.
Klasse: verwijst naar de sociale strata die met de opkomst van het kapitalisme en vervolgens de
industrialisering in West-Europa op de voorgrond traden: de commerciële en industriële
ondernemers (bourgeoisie).
Stand: verwijst naar het onderscheid dat in de daaraan voorafgaande middeleeuwse maatschappij
werd gemaakt tussen adel, de geestelijkheid en de ‘derde stand’ van de werkenden. Aan deze
standen werden verschillende rechten en plichten, eerbewijzen en bevoegdheden toegekend.
Kastensysteem: dit bestaat uit een religieus gelegitimeerde en in rituele omgangsvormen uitgedrukte
statushiërarchie van verschillende groepen, kasten, waarvan het lidmaatschap met de geboorte
gegeven is.
Drie gronden voor klassenonderscheidingen:
1. Verschillen in economische positie en materiële bestaanszekerheid (arbeidspositie, type
beroep, bezit, inkomen);
2. Klassenbewustzijn;
3. Barrières in de mobiliteit.
, Hoofdstuk 9, mensen en hun leefomgeving: steden, verstedelijking en het natuurlijk milieu
Gebouwde omgeving: de door mensen omgevormde fysieke omgeving noemen we de ‘gebouwde
omgeving’ (man-made environment). In de sociale wetenschappen begint men van een dergelijke
omgeving te spreken met de aanleg van min of meer permanente landerijen (de ‘agrarische
revolutie’) en de daarmee gepaard gaande sedentarisering.
Sedentarisering: de vestiging in permanente nederzettingen en behuizingen. De omvorming van de
fysieke omgeving is het verst gevorderd in steden, hier is vrijwel alle ruimte ‘man-made’.
Gevolgen verstedelijking: het kan niet anders dan dat deze sociaal-ruimtelijke verandering enorme
consequenties heeft voor de manier waarop het menselijk leven zich voltrekt. De politieke en
economische structuur, de maatschappelijke kansen van individuen, de manier waarop zij
betrekkingen onderhouden met anderen, hun levenslopen en levensstijlen, en hun ideeën en
culturele voorkeuren veranderen navenant. En dat heeft weer gevolgen voor de manier waarop
samenlevingen worden georganiseerd en bestuurd: zo hebben de verhoudingen tussen enerzijds
steden en grootstedelijke clusters en anderzijds natiestaten hun vanzelfsprekendheid verloren
doordat steden nu meer invloed en autonomie claimen en ook lijken te krijgen.
Scenes: in de stad komen scenes en subculturen makkelijk tot wasdom, dat wil zeggen groepen met
eigen identiteit, eigen loyaliteiten, eigen smaakvoorkeuren en manieren van doen die min of meer
afwijken van wat algemeen gangbaar is (bijv. hippies en punkers).
Milieubederf: dat wil zeggen door mensen veroorzaakte veranderingen in de natuur die nadelige
gevolgen hebben voor de levenskansen, de gezondheid en het welzijn van huidige en toekomstige
generaties.
Verbindingen stad en platteland: opmerkelijk is dat door Marx gesignaleerde verstoorde verhouding
tussen het platteland en de stad het afgelopen decennium volop in de belangstelling staat van
stedelijke beleidsmakers, ondernemers en consumenten. Die belangstelling heeft als doel de
duurzaamheid van de leefomgeving te verbeteren en de bewustwording op het gebied milieu-,
natuur- en voedselproductie te vergroten. Er worden verschillende manieren getracht ‘stad en land’
weer met elkaar te verbinden:
Community supported agriculture: in wat de ‘korte keten’ wordt genoemd staat lokaal,
duurzaam, kleinschalig en vaak biologisch geproduceerd voedsel centraal. Een groeiende
groep stedelingen koopt eieren, fruit, groente en vlees direct van de boer, of zij nemen een
‘oogstaandeel’.
Stadslandbouw: een andere wereldwijde stedelijke beweging die inzet op de verbinding van
stad en land is die van stadslandbouw of urban food growing. Stadslandbouw varieert van
stadsboerderijen en gezamenlijke moestuinen in de wijk tot commerciële en technologisch
geavanceerde rooftop farms. Bij dit alles moet wel opgemerkt worden dat nog slechts een
fractie van het totale aanbod aan voeding via deze korte ketens geproduceerd wordt.