Ontwikkelingspsychologie
8e editie
R.S. Feldman, D. Loon van, L. Voets, G. Wielen van der.
Opgebouwd uit 5 delen.
Deel 1: De ontwikkeling van het kind
Deel 2: de babytijd
Deel 3: De peuter- en kleutertijd
Deel 4: De schooltijd.
Deel 5: De adolescentie (dit komt niet voor in het tentamen)
1
,Hoofdstuk 1. Inleiding in de ontwikkeling van het kind. DEEL I
Ontwikkelingspsychologie (levensloop psychologie):
Wetenschappelijke studie naar patronen van groei, verandering en stabiliteit bij mensen vanaf de
conceptie helemaal tot aan de ouderdom. Ontwikkelingspsychologie richt zich op de menselijke
ontwikkelingen.
Thematische gebieden binnen de ontwikkelingspsychologie:
Vier centrale thema's:
Fysieke ontwikkeling: heeft betrekking op de fysieke opbouw van het lichaam, zoals
hersenen, het zenuwstelsel, spieren, eten en slapen, etc.
Cognitieve ontwikkeling: heeft betrekking op de intellectuele vermogens zoals denken,
leren, geheugen, en probleemoplossing.
Sociaal-emotionele ontwikkeling: heeft betrekking op de sociale relaties, interacties met
anderen en op het omgaan met emoties.
Persoonlijkheidsontwikkeling: richt zich op duurzame gedragingen en
karaktereigenschappen die de ene persoon van de andere onderscheidt.
De ontwikkelingspsychologie richt zich op meerdere specifieke doelgroepen die onderverdeeld zijn
in vijf delen:
Prenatale periode (van conceptie tot geboorte)
Babytijd (van geboorte tot twee jaar)
Peuter- en kleutertijd (van twee tot zes jaar)
Schooltijd (van zes tot twaalf jaar)
Adolescentie (van twaalf tot twintig jaar)
Dit is een sociale constructie:
Is een idee over de realiteit dat breed geaccepteerd is maar afhangt van de maatschappij en de
cultuur op een bepaald moment.
Cohort: een groep mensen die rond dezelfde tijd op dezelfde plek zijn geboren. Belangrijke sociale
historische gebeurtenissen, zoals oorlogen, economische groei en crisis, hongersnoden en
epidemieën, hebben mogelijk een bepaalde gemeenschappelijke invloed.
Denk hierbij aan de babyboomers die net na de oorlog zijn geboren en de millennia s van 1990
die niet meer zonder computer kunnen.
Cohorteffecten: historisch bepaalde invloeden, biologische invloeden en omgevingsinvloeden.
Normatieve gebeurtenissen:
Gebeurtenissen die zich voor de meeste individuen binnen een groep op dezelfde manier
voltrekken. Kunnen historisch, leeftijdsgebonden of sociaal- cultureel bepaald zijn. Denk daarbij aan
een leeftijdsgebonden gebeurtenis. Kinderen hebben vaak dezelfde leeftijd rondom hun puberteit.
Niet normatieve gebeurtenissen:
Gebeurtenissen dit plaats vinden bij een bepaald persoon, terwijl de meeste andere mensen hier
niet mee te maken krijgen. Dit kan door zelf bijgedragen te hebben door iets te winnen wat anderen
niet winnen op een bepaalde leeftijd of door een gebeurtenis buiten jezelf. Denk aan het verliezen
van je ouders.
Ontwikkelingspsychologen onderscheiden twee manieren om tegen ontwikkeling aan te kijken.
Continue verandering vs. discontinue verandering.
Continue verandering:
Geleidelijke kwantitatieve ontwikkeling, waarbij prestaties op een bepaald niveau voortvloeien uit
die op de vorige niveaus.
2
,Discontinue verandering:
Ontwikkeling die in aparte stappen of stadia plaatsvindt, en waarbij elk stadium gedrag oplevert dat
kwalitatief anders is dan gedrag in eerdere stadia.
Stimuli:
Prikkels oftewel veranderingen in de uitwendige of inwendige omgeving waarop een organisme
reageert.
Plasticiteit:
De mate waarin een zich ontwikkelend gedragspatroon of fysieke structuur veranderbaar is.
Gevoelige periode:
Een afgebakende tijdspanne, meestal vroeg in het leven, waarin de mensen extra gevoelig zijn voor
bepaalde omgevingsinvloeden en sterk ontvankelijk zijn voor het leren van specifieke vaardigheden.
V.S.
Kritieke periode:
Een specifieke tijdspanne in de ontwikkeling waarin een bepaalde gebeurtenis de grootste- en zelfs
onomkeerbare gevolgen heeft.
Verschil tussen gevoelige periode en kritieke periode, is dat bij een kritieke periode het gaat om een
permanente of onomkeerbare gevolgen gaat. Gevoelige periode onderkent de plasticiteit van men
en kan weer hersteld worden.
Nature- nurturedebat:
De discussie over de oorsprong van ons gedrag en onder eigenschappen; in hoeverre komen deze
voort uit onze aanleg en in hoeverre uit onze opvoeding en leefomgeving.
Nature: eigenschappen, vermogens en capaciteiten die we van onze ouders erven. Het omvat elke
factor die het resultaat is van het zich geleidelijk ontvouwen van voorbestemde genetische
informatie dit heet Maturatie.
Nurture: omgeving invloeden die ons gedrag bepalen. Sommige invloeden zijn biologisch, zoals de
invloed van drank- en drugsgebruik van een zwangere vrouw op haar ongeboren kind of de
hoeveelheid en het soort voedsel dat een kind krijgt. Ook sociale invloeden zijn nurture. Denk aan je
opvoeding en invloed van leeftijdsgenoten.
3
, Hoofdstuk 2. Theoretische perspectieven en onderzoek.
Theorie:
Verklaring of voorspelling ten aanzien van een verschijnsel, die een raamwerk biedt voor de relaties
tussen een reeks feiten of principes te begrijpen.
Psychodynamisch perspectief:
Benadering binnen de psychologie die ervan uitgaat dat gedrag gemotiveerd wordt door innerlijke
krachten, herinneringen en conflicten, waarvan een persoon zich nauwelijks bewust is en waarover
hij weinig controle heeft. --> Ouders die scheiden op jonge leeftijd. Weinig echte herinneringen aan
maar toch effect op een kind/persoon.
Psychoanalytische theorie:
Theorie die ervan uitgaat dat onbewuste krachten bepalend zijn voor iemands persoonlijkheid en
gedrag.
Psychodynamisch perspectief is nauw verbonden met de psychoanalytische theorie; Sigmund Freud.
Deze theorie gaat ook uit van onbewuste krachten en kinderlijke wensen en behoeftes. Deze theorie
is opgebouwd uit 3 delen:
ID: het primaire, ongeorganiseerde, aangeboren deel van de persoonlijkheid dat opereert vanuit het
genotsprincipe.
Ego: Het rationele en redelijke deel van de persoonlijkheid, dat opereert vanuit het
realiteitsprincipe.
Superego: Het aspect van de persoonlijkheid dat iemands geweten vertegenwoordigd en het
onderscheidt maakt tussen goed en kwaad.
Psychoseksuele ontwikkeling:
Vijf fasen die kinderen doorlopen waarbij genot, of bevrediging, telkens met een ander deel van het
lichaam wordt geassocieerd.
Orale fase: Mond
Anale fase: Anus
Latentiefase: Minder seksueel gericht
Fallische/genitale fase: Genitaliën
Fixatie: Gedrag dat in een eerdere ontwikkelingsfase is blijven steken als gevolg van een onopgelost
conflict.
Psychosociale ontwikkeling: Erik Erikson
De veranderingen in onze interacties met andere en in hoe we aankijken tegen het gedrag van
anderen en tegen onszelf als leden van de maatschappij.
Freud zijn visie betreft het onderbewuste is een mijlpaal en nog steeds wordt dit gebruikt voor
verder onderzoeken. Betreft zijn visie op de seksuele ontwikkeling rammelt het. Dit is niet bevestigd
in recent onderzoek. Ook was Freud discriminerend en vooral gericht op mannelijke ontwikkeling.
Erikson kreeg veel steun. Dit omdat tot tegenstelling van Freud, Erikson geloofde dat je het hele
leven in ontwikkeling bent. Freud geloofde dat je ontwikkeling stopte bij je adolescentie. Toch
focuste Erikson ook meer op de mannelijke ontwikkeling en niet op de vrouw.
4