Samenvatting PR Digestie Iris Schoonderwaldt
Practicum 1A: Schedels, gebitten en oppervlakkige kopstructuren
1. Os parietale
2. Os frontale
3. Maxilla
4. Os temporale
5. Os occipitale
6. Os incisiva
7. (staat niet in afbeelding)
8. Os nasali
9. Condylus occipitalis
a. Crista sagittalis externa
b. Crista nuchae
c. Orbita
d. Foramen stylomastoideum
e. Foramen magnum
f. Foramen infraorbitalis
g. Choanae
h. Processus retroarticularis
1. Corpus mandibulae
2. Ramus mandibulae
3. Processus coronoideus
4. Processus condylaris
5. Processus angularis
Kauwspieren
1. Musculus masseter (wangkauwspier): sluiten kaak
2. Musculus temporalis (slaapspier): sluiten kaak
3. Musculus digastricus: openen kaak
4. Musculus pterygoideus: sluiten kaak, steekt over
tussen beide kaakhelften
1
,Samenvatting PR Digestie Iris Schoonderwaldt
Bij carnivoren is de m. temporalis groter dan de m. masseter. Dit is omdat carnivoren hun kaken
moeten kunnen dichtklappen bij het grijpen van een prooi. Bij herbivoren is dit juist andersom. De m.
masseter is namelijk nodig om het voedsel goed te kunnen malen.
Gebit
Het gebit wordt in 4 kwarten opgedeeld. In een heterodont gebit kun je per kwart 4 typen elementen
onderscheiden:
• Incisivi (snijtanden): 3 stuks
• Canini (hoektanden): 1 stuk
• Premolaren (valse kiezen): 4 stuks
• Molaren (ware kiezen): 3 stuks
Brachydont: korte anatomische kroon, lange wortel
Hypsodont: lange anatomische kroon, korte wortel
Secodont: 1 ‘verlengde’ knobbel, bijv. hond/kat
Selenodont: glazuurrichels (halvemaanvormig), bijv. herkauwer
Lophodont: glazuurrichels (grillig), bijv. paard
Bunodont: meerdere knobbels, bijv. varken/mens
Elodont: voortdurende groei (geen wortelvorming)
Anelodont: beperkte groeiperiode
Elk dier heeft zijn eigen gebitsformules:
3−1−4−2
• Hond:
3−1−4−3
3−1−3−1
• Kat: 3−1−2−1
3−1−3−3
• Paard:
3−1−3−3
0−0−3−3
• Herkauwer: 3−1−3−3
3−1−4−3
• Varken:
3−1−4−3
Speekselklieren
1. Glandula zygomatica = gl. buccalis dorsalis
2. Glandula molares = gl. buccalis ventralis
3. Glandula parotis
4. Glandula sublingualis
5. Glandula mandibularis: dit is ook de enige
klier die echt als een bolletje vanaf de buitenkant
te voelen is. Ze worden vaak aangezien voor de
lnn. Mandibularis.
De afvoerbuis van de gl. parotis heet de ductus parotideus. Bij veel diersoorten loopt deze tussen de
ramus buccalis dorsalis en de ramus buccalis ventralis, over de m. masseter. Bij de hond loopt deze
horizontaal naar de mondholte. Bij paarden en runderen loopt deze meer omhoog naar de
mondholte, en dus meer onder de m. masseter door.
Bij honden en katten mond deze afvoerbuis uit bij de P4, de knipkies. Een veel voorkomend klinisch
verschijnsel aan deze kies is tandsteen.
2
,Samenvatting PR Digestie Iris Schoonderwaldt
De afvoergangen van de gl. mandibularis en de gl. sublingualis monostomatica monden uit bij de
caruncula sublingualis, vlak bij het frenulum (tongriempje) van de tong. De gl. sublingualis
polystomatica heeft meerdere afvoergangen, welke diffuus op de mondbodem uitmonden.
Nervus trigeminus
De Nervus Trigeminus is een gemende zenuw. Hij splitst op in 3 hoofdtakken:
• N. opthalmicus: sensibel
o Innerveert o.a. orbita, voorhoofd, neus etc.
• N. maxillaris: sensibel
o Innerveert o.a. onderste ooglid, gehemelte, tanden, bovenlip etc.
• N. mandibularis: gemengd
o Innerveert o.a. tanden, onderlip, tong, buitenste gehoorgang etc.
Bij paarden heeft deze zenuw ook nog een klinische relevantie. Een praam prikkelt namelijk de n.
infraorbitalis.
Ook van deze 3 takken splitsen weer zenuwen af:
• N. lingualis: uit de n. mandibularis
• N. infraorbitalis: uit de n. maxillaris. (n. maxillaris foramen maxillaris n. infraorbitalis
foramen infraorbitalis n. nasalis)
• N. mentalis: uit de n. mandibularis. (n. mandibularis formamen maxillaris n. alveolaris
inferior foramen mentali n. mentali).
Nervus facialis
De nervus facialis kent ook 3 grote takken: de n. auriculopalpebralis, de ramus buccalis dorsalis en de
ramus buccalis ventralis. Deze zijn motorisch. Ze innerveren de aangezichtsspieren, en zorgen voor
de mimiek.
De n. facialis treed uit de schedel door het foramen stylomastoideum.
Tong
1. Radix linquae
2. Corpus linquae
3. Apex linquae
De tong bevat 5 soorten papillen:
• Filliforme: mechanisch.
o Draadvormig, overal, geeft raspgevoel
• Conicae: mechanisch.
o Haakvormig, naar caudaal gericht.
• Vallate: sensorisch, zuur + bitter.
o Groot, in een v-vorm op de radix. Hebben
een soort ring om zich heen.
• Foliate: sensorisch, zuur.
o Bladvormig, als een soort groefjes te zien
op de zijkant van de tong.
• Fungiforme: sensorisch, zoet + zout.
o Paddenstoelvormig, wittig, op de apex en
de zijkanten van de tong.
3
, Samenvatting PR Digestie Iris Schoonderwaldt
Bij bepaalde diersoorten heeft de tong nog typische kenmerken:
• Rund: heeft een bobbel achterop de tong, de torus lingua. De groeve die dit veroorzaakt heet
de fossa lingua.
• Paard: heeft een spatelvorm.
• Katachtigen: hebben gekeratiniseerde delen om goed vlees van het bot af te kunnen likken.
Oppervlakkige kopstructuren
1. Glandula parotis
2. Ductus parotideus
3. Glandula mandibularis
4. Lymphonodi mandibularis
5. Nervus facialis
a. Ramus buccalis ventralis
b. Ramus buccalis dorsalis
c. Nervus Auriculopalpebralis
6. Vena linguofacialis
Overig
• Een kaakluxatie is alleen mogelijk naar craniaal en niet naar caudaal. Dat komt omdat
caudaal een bot in de weg zit.
• Bij herkauwers en paarden is de discus articularis sterker ontwikkeld dan bij carnivoren. Dat
is omdat de eerste groep veel meer moet malen met hun kaken.
• De uitwendige kiezenrij begint ter hoogte van de arcus zygomaticus (jukboog).
Nog wat termen
Neusleer: onbehaarde neus zoals bij katten en honden
Philtrum: deukje in bovenlip
Vestibulum oris: ruimte tussen lippen en tanden
Cavum oris proprium: de eigenlijke mondholte waar ook de tong ligt
Palpebra: ooglid
Auricula: oorschelp
Meatus aucusticus externa: uitwendige gehoorgang
4