‘Durf te denken’ – Hoofdstuk 4
Wetenschapsfilosofie
MUST-KNOWS VOOR DE TOETS
4.1.1
Wetenschapsfilosofie heeft een descriptieve en een normatieve component.
- Descriptief = Beschrijft hoe wetenschap functioneert, zonder een waardeoordeel te vellen.
- Normatief = Schrijft voor hoe wetenschap zou moeten zijn.
Wetenschap is verschillende dingen:
1. De menselijke activiteit om de wereld te onderzoeken en betrouwbare kennis te vergaren. >
Door bijvoorbeeld observaties, experimenten en metingen.
2. Ook is wetenschap de kennis die voorkomt uit deze activiteit.
3. Met wetenschap duiden we ook een aantal disciplines aan > fysica, biologie, chemie, etc.
4.1.2
Studieobject Voorbeelden
Natuurwetenschappen De levenloze natuur, het Natuurkunde, scheikunde,
universum kosmologie, geologie
Levenswetenschappen Levende wezens Biologie, genetica, ecologie,
geneeskunde
Menswetenschappen De menselijke mentale Psychologie, sociologie,
vermogens en hun producten economie, rechtsgeleerdheid,
geschiedenis
Formele wetenschappen Abstracte entiteiten (getallen, Logica, wiskunde, statistiek
formele stellingen)
De formele wetenschappen zijn speciaal. Ze doen niet, zoals empirische wetenschappen, aan
empirische waarneming, maar bestuderen alleen abstracte objecten. Daarom worden ze niet altijd
tot d wetenschappen gerekend. > Ze zijn wel instrumenten om tot kennis te komen. Om dingen te
berekenen heb je getallen nodig.
Empirische wetenschappen is wetenschap gebaseerd op ervaring, waarneming en experimenteren.
4.2.1
Pseudowetenschap is valse wetenschap.
Demarcatieprobleem is het vraagstuk hoe we goede wetenschap onderscheiden van onzin en
pseudowetenschap.
Karl Popper heeft een criterium voorgesteld voor dit onderscheid. Er was een theorie van Freuds over
de onbewuste drijfveren van ons doen en denken, omdat ze zoveel verschijnselen kon verklaren.
Popper zag in dat deze eigenschap juist op een grote zwakte wijst. Er was geen menselijk gedrag
denkbaar dat in tegenspraak zou zijn met de theorie. Freud kon alles verklaren en had dus altijd
gelijk. Andere wetenschappers hebben niet de mogelijkheid om deze theorie te testen, ontkrachten
of te onderzoeken of het waar is. Dit is falsificatie, testbaarheid.
Dit criterium van falsifieerbaarheid werd door Popper naar voren geschoven om wetenschap van
pseudowetenschap te onderscheiden. Volgens Popper is een wetenschappelijke theorie nooit
definitief bewezen.
, ‘Durf te denken’ – Hoofdstuk 4
Wetenschapsfilosofie
4.2.2
Niet iedereen was het met Popper eens, zo ook de filosoof Thomas Kuhn. Hij vond dat
wetenschappelijke theorieën ingebed zijn in nog grotere structuren, dit zijn paradigma’s. Deze
paradigma’s zijn een netwerk van theorieën, methoden en strategieën om problemen op te lossen.
Volgens Kuhn kunnen we 2 fasen onderscheiden in het verloop van wetenschap: perioden van
normale wetenschap en wetenschappelijke revolutie.
Tijdens een periode van normale wetenschap werkt iedereen binnen hetzelfde paradigma, dat
nauwelijks in twijfel wordt getrokken. Af en toe is er een anomalie (onregelmatigheid) waarop
wetenschappers binnen hun paradigma geen verklaring voor hebben, zoals een waarneming die niet
in lijn is met de theorie. Kuhn is het niet eens met Popper, dat een anomalie een hele theorie of een
heel paradigma in twijfel brengt. Kuhn vindt dat dit niet voor een verstoring zorgt.
Een verstoring gebeurt tijdens wetenschappelijke revoluties. Op een bepaald moment beginnen
anomalieën zich op te stapelen en raakt het paradigma in een crisis. De revolutie gaat echt in gang als
er een nieuw paradigma komt, met een nieuw netwerk van theorieën. Deze vervangt het oude
paradigma en dan vangt er weer een periode van normale wetenschap aan.
4.2.3
Deze analyse van Kuhn zorgde voor een probleem in Poppers criterium van falsifieerbaarheid. Dat
probleem werd beschreven door filosoof Pierre Duhem.
Wetenschappelijke hypothesen worden nooit getest in isolatie, maar in ‘bundels’. Uit 1 theorie kan je
geen voorspellingen afleiden, daar heb je meer informatie voor nodig.
Wetenschapsfilosofen spreken over randvoorwaarden en begincondities die nodig zijn om een
hypothese in contact te brengen met de realiteit.
Randvoorwaarden = Eisen waaraan moet worden voldaan om een specifiek proces plaats te kunnen
laten vinden.
Begincondities = Het begin van een theorie, zonder dat je enige voorkennis hebt.
Filosofen zeggen dat observaties een theorie onderdetermineren. Hier wordt mee bedoeld dat
observaties op zichzelf onvoldoende zijn om uit te maken welke theorie correct is.
4.2.4
Kuhn had een oplossing voor het demarcatieprobleem. Als je wetenschap van pseudowetenschap wil
onderscheiden, moet je kijken naar het niveau van de paradigma’s. > Specifiek het
probleemoplossend vermogen van een paradigma. Goede wetenschap slaagt erin om problemen op
te lossen, terwijl pseudowetenschap nergens toe leidt.
Een probleem hiermee is dat het onderscheid tussen normale wetenschap en revoluties niet
overeenstemt met de geschiedenis van de wetenschap. Soms tref je verschillende paradigma’s aan
die soms met elkaar in conflict zijn en soms elkaar aanvullen. Een periode van normale wetenschap
komt eigenlijk zelden voor.
De filosofen Imre Lakatos en Larry Laudan hebben geprobeerd om de analyse van Kuhn bij te stellen.
Lakatos maakte een onderscheid tussen progressieve onderzoeksprogramma’s en degeneratieve
programma’s.