Week 1
Leerdoelen
De student:
1. kan de plaats van het goederenrecht binnen het (privaat)recht verklaren;
Het goederenrecht is het rechtsgebied dat gaat over de rechtsrelatie tussen een persoon en
een goed.
Goederenrecht op geld waardeerbare relatie tussen een rechtssubject en een rechtsobject
(=goed) (bv tussen mij en mijn huis)
Het goederenrecht en het verbintenissenrecht vormen samen het vermogensrecht. Het
vermogensrecht is een van de twee hoofdonderdelen van het privaatrecht en regelt de
verhoudingen tussen burgers onderling die op geld waardeerbaar zijn.
2. kan de basisbegrippen (vermogensrecht, relatief recht, zaak, onroerende zaak, goed,
registergoed, absoluut recht, roerende zaak, beperkt recht, volledig recht,
genotsrecht/gebruiksrecht, zekerheidsrecht, pandrecht, hypotheekrecht, zakelijk recht,
vorderingsrecht) van het goederenrecht omschrijven en in voorbeelden herkennen;
Vermogensrecht een recht met vermogenswaarde: een recht met een bepaalde waarde die in
geld is uit te drukken (art. 3:6 BW). (vb. iemand die slecht ter been is heeft met zijn buurman een
afspraak dat die een keer per week boodschappen voor hem doet tegen een vergoeding. Dit
recht is ontstaan in ruil voor stoffelijk voordeel; de wekelijkse vergoeding.) Er zijn drie
verschillende categorieën vermogensrecht;
- Overdraagbaar: de eigenaar van een bepaald recht mag dit recht aan een ander
overgeven. (eigendomsrecht)
- Stoffelijk voordeel verstrekken: vermogensrechten die gericht zijn op het verschaffen van
stoffelijk voordeel. (recht van gebruik, recht van smartengeld)
- In ruil voor stoffelijk voordeel: bijvoorbeeld het recht op het doen van boodschappen in
ruil voor stoffelijk voordeel; de wekelijke vergoeding.
Goederen (art 3:1 BW) zijn alle zaken en alle vermogensrechten.
Zaken (art 3:2 BW) de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten (huis, grond)
- Voorwaarden;
o Voor menselijke beheersing vatbaar: we kunnen het vastpakken en er macht over
uitoefenen.
o Een stoffelijk object: voorwerp bestaat uit een bepaalde stof.
- Onroerende zaken (art. 3:3 BW) zaken die niet verplaatsbaar zijn (onderscheiding; de grond,
delfstoffen, beplantingen die met de grond zijn verenigd, gebouwen die duurzaam met de grond zijn verenigd,
werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, gebouwen en werken die door vereniging met andere
gebouwen of werken duurzaam met de grond zijn verenigd)
- Roerende zaken (art. 3:3 lid 2 BW) alle zaken die niet onroerend zijn. Het zijn dus zaken die
verplaatsbaar zijn. (auto, fiets, pen)
, Registergoederen (onroerende) goederen waarvan de overdracht of de vestiging in de daartoe
bestemde openbare registers moet worden ingeschreven (huizen, vliegtuigen, stuk grond,
bedrijfsgebouw) De wet bepaalt welke goederen registergoederen zijn.
Absolute rechten rechten die een persoon op een goed kan hebben. Dit recht geldt ten opzichte
van iedereen. De rechthebbende kan bepalen wat hij met het goed doet (eigendomsrecht) (bv
het recht hebben als eigenaar zijnde om je huis te verkopen of te verhuren enz.)
Relatieve rechten ook wel persoonlijke rechten, werken tegenover een bepaalde persoon.
Gelden dus niet tegenover bepaalde persoon (bv. Wanneer je een dvd uitleent aan een vriendin,
heb je het recht op teruggave van degene aan wie deze is uitgeleend).
Volledige rechten het eigendomsrecht is het enige absolute recht dat kan worden aangemerkt
als een volledig recht kan, binnen de grenzen van de wet, alles doen met het goed waar he
volledige recht op berust (je mag bv met je eigendom geen hinder veroorzaken of de wet op een
andere wijze overtreden).
- Eigendomsrecht
Beperkte rechten een beperkt recht is een minder vergaan recht dan een volledig recht.
- Vruchtgebruik
- Pand
- Hypotheek
- Erfdienstbaarheid
- Erfpacht
- Opstal
- Appartement
Genotsrechten/gebruikrechten rechten die de rechthebbende gebruiksgenot verschaffen van de
zaak of het recht waarop ze rusten.
- Vruchtgebruik
- Erfdienstbaarheid
- Erfpacht
- Opstal
- Appartement
-
Zekerheidsrechten rechten die de rechthebbende zekerheid bieden ter voldoening van een
vordering die hij op een schuldenaar heeft; de gerechtigde is dus niet bevoegd om het goed waarop
het zekerheidsrecht rust te gebruiken.
- Pand
- Hypotheek
Pandrecht (art. 3:227 BW) Siem leent een bedrag van 100 euro aan Frenk. Om er zeker van te zijn
dat Frenk het geld terugbetaalt, wordt er een pandrecht gevestigd op de mobiele telefoon van Frenk.
Ingeval hij het geld niet terugbetaald, kan Siem de telefoon verkopen en op die manier de vordering
voldaan krijgen.