Ouderenpsychologie
Inhoud
Thema 1. Inleiding ouderenpsychologie ..............................................................................................3
1.1 Ouderenpsychologie en beeldvorming over ouder worden .......................................................3
Hoofdstuk 1. Ouder worden en ouderenpsychologie .......................................................................3
1.2 Levenslooptheorieën.................................................................................................................8
Hoofdstuk 2. Levenslooptheorieën ..................................................................................................8
1.3 Een sociaal perspectief op veroudering ................................................................................... 14
Hoofdstuk 3. Sociaal netwerk en persoonlijke relaties ................................................................... 14
Thema 2 Veroudering vanuit een levensloopperspectief ................................................................... 19
Hoofdstuk 9. Zingeving en levensvragen........................................................................................ 19
Hoofdstuk 13. Kwaliteit van leven ................................................................................................. 26
2.2 Verlies, rouw en levenseinde ................................................................................................... 32
Hoofdstuk 10. Verlies en rouw ...................................................................................................... 32
Hoofdstuk 14. Het levenseinde ..................................................................................................... 40
2.3 Ouderen en seksualiteit .............................................................................................................. 47
Hoofdstuk 12. Seksualiteit ................................................................................................................ 47
Thema 3 Veroudering vanuit gezondheidspsychologisch perspectief ................................................ 56
3.1 Biologische en gezonde veroudering ........................................................................................... 56
Hoofdstuk 4. Biologische veroudering en leeftijdgerelateerde aandoeningen................................ 56
Hoofdstuk 1. Optimaal gezonde en minder gezonde veroudering .................................................. 62
3.2 Leefstijlgedrag en determinanten .......................................................................................... 66
Hoofdstuk 2. Determinanten van ziekte en gezonde veroudering...................................................... 66
3.3 Gezondheidspsychologische interventies .............................................................................. 69
Hoofdstuk 3 Interventies ter bevordering van gezondheid en zelfredzaamheid ................................ 69
Hoofdstuk 15. Preventie ................................................................................................................... 74
Hoofdstuk 23. Psychologische interventies voor mantelzorgers ........................................................ 79
Profielen van mantelzorgers bij dementie […] (Janssen et al., 2017) .................................................. 83
Thema 4 Veroudering vanuit een arbeidspsychologisch perspectief .................................................. 85
4.1 Perspectieven op veroudering in relatie tot werk en pensionering .............................................. 85
Hoofdstuk 6. Werkprestatie en de oudere werknemer ...................................................................... 85
Bevordering van Europees onderzoek naar werk (Schalk et al., 2010) ............................................... 92
4.2 Vervullen van meerdere rollen in het werk- en privédomein ................................................. 97
Hoofdstuk 27. Oudere werknemers en werk-privékwesties............................................................... 97
1
,4.3 Pensionering ............................................................................................................................. 101
Stoppen of doorgaan? […] (De Lange et al., 2011) ........................................................................... 101
Waarom willen gepensioneerden langer doorwerken? […] (Michiels & Schalk, 2016) ...................... 105
Thema 5 Veroudering vanuit een klinisch perspectief ..................................................................... 109
5.1 Cognitie en cognitieve training .................................................................................................. 109
Hoofdstuk 6. Cognitie ..................................................................................................................... 109
Hoofdstuk 25. Cognitieve revalidatie............................................................................................... 121
Hoofdstuk 30. Mensen met dementie ............................................................................................. 126
5.2 Stemming en persoonlijkheid .................................................................................................... 132
Hoofdstuk 5. Emotie en stemming .................................................................................................. 132
Hoofdstuk 7. Persoonlijkheid .......................................................................................................... 145
5.3 Psychologische interventies................................................................................................. 152
Hoofdstuk 17. Mediatieve cognitieve gedragstherapie .................................................................... 152
Hoofdstuk 19. Life review ............................................................................................................... 159
Hoofdstuk 20. Oplossingsgerichte psychotherapie .......................................................................... 164
Bijlage 2: Overzicht psychofarmaca, indicatiegebieden, bijwerkingen.............................................. 172
Bijlage 3: Veranderende en stabiele geheugentaken bij veroudering ............................................... 173
2
, Thema 1. Inleiding ouderenpsychologie
In dit thema maakt u kennis met het relatief jonge aandachtsgebied binnen de psychologie dat zich
bezighoudt met het verkrijgen en toepassen van wetenschappelijk gefundeerde kennis over de
oudere populatie. Met de forse stijging van het aantal ouderen binnen onze samenleving wordt er
van zorgprofessionals en psychologen meer gespecialiseerde kennis verwacht over ouderen en
ouderenpsychologie.
1.1 Ouderenpsychologie en beeldvorming over ouder worden
Wanneer wordt iemand als oud gezien? Op deze vraag is geen eenduidig antwoord te geven. Het
beeld dat wij hebben van ouder worden, ouderen en ouderdom is het resultaat van een
maatschappelijk krachtenspel waarin politiek, media, bedrijven en ook ouderen zelf een rol spelen.
Hieronder gaan we in op beeldvorming over ouder worden.
Boek Hoofdstuk 1. Ouder worden en ouderenpsychologie
1. Inleiding.
Ouder worden lijkt een thema dat mensen intrigeert. Dat is niet vreemd, omdat de
levensverwachting stijgt, er veel over ouderen gesproken wordt, en we ook voor onszelf willen weten
wat het betekent om ouder te worden.
2. Wat is oud?
Het is niet altijd duidelijk waar het om gaat bij de termen oud. Wat we oud noemen wordt sociaal
vormgegeven in een maatschappelijk krachtenspel. Daarin spelen demografische ontwikkelingen een
rol, maar ook politiek en beleid, media, bedrijven en organisaties, en de ouderen zelf.
2.1 Veranderende levensloopindelingen
Kalenderleeftijd speelt een belangrijke rol in de constructie van de ouderdom. Tegenwoordig worden
verschillende grenzen gehanteerd, elke grens heeft iets willekeurigs aangezien de levensverwachting
alleen maar toeneemt. Met de ontwikkeling van de moderne samenleving kwam er een driedeling in
de levensloop:
- Kinderen en jeugdigen (0 tot begin 20 jaar)
- Volwassenen (begin 20 tot 65)
- Ouderen (65+)
Door de toename van de levensverwachting is meer differentiatie in de leeftijdsgroepen ontstaan.
Belangrijker dan de vraag wanneer ouderdom begint, is de vraag wat de betekenis ervan is.
2.2 Beeldvorming
Ouder worden wordt (vooral in de media) vaak op een eenzijdige wijze weergegeven, vooral in het
beeld dat van de vergrijzing gegeven wordt. Historisch gezien heeft ouder worden altijd een positieve
en een negatieve kant gehad. De maatschappelijke beeldvorming zien we ook terug in verschillende
levensdomeinen, zoals:
- Werk: loopbaanmanagement is erop gericht mensen langer te laten doorwerken, werkgevers
richten zich vooral op ontziemaatregelen.
- Zorg: in de vorige eeuw werden bejaardenhuizen gebouwd om ouderen te ondersteunen in
hun zelfstandigheid, tegenwoordig bestaat de groep ouderen die in zorginstellingen
verblijven alleen nog uit de meest kwetsbaren.
3
, 2.3 Feit en fictie
Het blijft van belang om onderscheid te maken tussen feit en fictie. Dat betreft de gezondheid en
gezondheidsproblemen van ouderen (in de afgelopen 10 tot 15 jaar kregen ouderen meer problemen
en hadden ze meer zorg nodig) en het al of niet actief zijn na hun pensionering (sommigen werken
graag door, anderen zijn blij dat ze van de werkdruk af zijn en velen doen vrijwilligerswerk).
2.4 Diversiteit in ouder worden
Ouder worden kan niet gevangen worden in algemene beelden en gemiddelde cijfers. Er is veel
diversiteit en er zijn veel uitdagingen om daar goed vorm aan te geven. Kritische wetenschappers
pleiten ervoor om meer aandacht te geven aan inhoudelijke aspecten van het ouder worden als
proces, in plaats van aan ouderdom en kalenderleeftijd. In beleid, onderzoek en hulpverlening moet
op diversiteit ingespeeld worden.
De nieuwe cohorten (groepen) ouderen, te beginnen bij de babyboomers, geboren tussen 1945 en
1965, zullen naar verwachting anders oud worden dan de vooroorlogse cohorten, doordat meer
mensen hoger opgeleid en mondiger zijn. Daarnaast is er diversiteit binnen cohorten. Hoewel
mannen een inhaalslag maken, hebben vrouwen altijd nog een hogere levensverwachting. De extra
jaren brengen zij echter vaak door met gezondheidsproblemen.
Sociaaleconomische verschillen zijn ook in Nederland groot en worden over de levensloop groter.
Hoogopgeleiden hebben een hogere levensverwachting dan laagopgeleiden. Mensen met een
migratieachtergrond hebben vaak een slechtere gezondheid. Hun achtergrond draagt bij aan de
diversiteit van het ouder worden, omdat migranten heel andere culturele verwachtingspatronen
hebben over hun ouderdom dan niet-migranten.
Naast cohort, geslacht sociaaleconomische status en migratiegeschiedenis spelen ook individuele
verschillen in persoonlijkheid, omgaan met ouder worden en de individuele geschiedenis een
belangrijke rol in de levensloopontwikkeling. Een complex samenspel van biologische, sociale en
psychologische factoren draagt ertoe bij dat sommige ouderen vitaler zijn en andere kwetsbaarder.
Maar het is ook belangrijk om de variatie binnen een persoon te blijven zien. Iemand kan in een
bepaald domein (bv. fysiek) verliezen ervaren maar tegelijkertijd in een ander domein (bv. sociaal)
continuïteit of zelfs groei ervaren.
3. Ontwikkelingen in visie op gezondheid en zorgbeleid
De afgelopen jaren zien we een verandering in de visie op gezondheid en zorg. Het healthy aging
model van de WHO gaat ervan uit dat gezond ouder worden van belang is voor iedereen om het
functioneren zo veel mogelijk te bevorderen en te behouden. Dat geldt niet alleen voor mensen
zonder ziekte of aandoeningen, maar ook voor degenen van wie de mentale of fysieke capaciteiten
zijn verminderd. De toenemende aandacht voor veerkracht is hierbij van belang.
De benadering van healthy aging past goed bij het denken in de ouderenpsychologie, waar
ontwikkeling wordt gezien als groei, als behoud van functioneren en als het omgaan met
tegenslagen. Ook in de geriatrie en de ouderenzorg komt er meer aandacht voor veerkracht,
zingeving en welbevinden.
Deze nieuwe benadering wordt teruggevonden in het beleid voor zorg en welzijn. Voorheen werd
gesproken van een verzorgingsstaat, nu van een participatiesamenleving. Beleidsveranderingen
hebben een kanteling van verantwoordelijkheden gevraagd van de staat naar de burger. Ook andere
veranderingen, zoals in de zorg, hebben als doel om burgers meer autonomie te verlenen. Deze
4