Verzekeringsrecht week 1: Verzekeren, verzekeringen en betrokkenen
Verzekeren is belangrijk in de maatschappij en het bedrijfsleven. Veel risico’s die bestaan om de
maatschappij te ontwikkelen zouden we zonder verzekeren niet ondernemen.
Verzekeren is risico-overdracht. Niet het feitelijke risico, maar het financiële risico wat daaraan
verbonden is. Risico is de kans op een bepaald gevolg door de verwezenlijking van een bepaald
onzeker feit (bijv. de kans op brand in huis).
Er wordt vaak gezegd dat alles te verzekeren is. Voor een groot deel is dit waar, maar er zijn overal
grenzen, bijvoorbeeld wanneer: de te verwachten schade te groot is (bijv. aardbeving), de te
verwachten schade niet te berekenen is (bijv. cyberrisico’s, bestaan wel, maar geen vergaande
verzekering. Premie is lastig te berekenen, doordat geen data uit verleden bekend is), er bij één
gebeurtenis te veel schade ontstaat, slecht schadeverloop (bijv. mensen hebben al vaker beroep
gedaan op verzekering, of grote bedragen uitgekeerd gekregen).
Verzekeraars verzekeren liever geen grote risico’s: bijvoorbeeld pizzakoeriers, juweliers.
Vaste rechtspraak is dat een verzekeraar niet zomaar iemand uit de verzekering kan gooien wanneer
de verzekerde veel of vaak claimt. Om een verzekerde er uit te kunnen gooien moet er bijvoorbeeld
sprake zijn van misbruik van de verzekering o.i.d., en moet er bijvoorbeeld een waarschuwing naar de
verzekerde aan vooraf zijn gegaan.
Bij de premieberekening gaat de verzekeraar niet uit van het risico van één geval, maar maakt gebruik
van de Wet van de grote aantallen: statistiek uit het verleden wat de schadefrequentie was en de
gemiddelde schade van die groep. Premie = schadefrequentie x gemiddeld schadebedrag.
Er spelen twee mogelijke problemen bij risico, verzekering en gedrag:
- Moreel risico: verschijnsel dat mensen zich minder zorgvuldig gedragen wanneer ze een
verzekering hebben.
Om dit te voorkomen verzinnen verzekeraars prikkels vanuit de verzekering: no-
claimkortingen, uitsluitingen, preventieve maatregelen die genomen moeten worden voordat
wordt uitgekeerd (bijv. fiets op slot, alarminstallatie in auto).
- Antiselectie: vooral mensen met slechte risico’s zullen zich verzekeren. Mensen die een beter
risico hebben zullen zeggen dat ze niet willen opdraaien voor de slechte risico’s en gaan dus
niet verzekeren, verzekeraar blijft dan over met enkel slechte risico’s.
Dit wordt ondervangen door te werken met verschillende categorieën: verschillende
risicoklassen onderscheiden (bakkers bij elkaar, chemische bedrijven bij elkaar, etc.)
Het oude verzekeringsrecht stond in het Wetboek van Koophandel (door de oorsprong van de
verzekering, zagen allemaal op handelaren), van 1838 tot 2006. Het werd tijd voor een nieuw
verzekeringsrecht in het Burgerlijk Wetboek. In het oude verzekeringsrecht werd vooral de
verzekeraar beschermd tegen verzekerden (ging slecht met bedrijf, dus verzekerde zijn schip stond in
de brand en kreeg uitkering), in het nieuwe verzekeringsrecht wordt de consument meer beschermd
tegen de
machtige verzekeraar die misschien zijn positie inzet om de verzekerde afscheept met niets/weinig.
Het verzekeringsrecht moest vernieuwd worden doordat artikelen waren verouderd. Ook kon
hiermee jurisprudentie en (gewoonte)polisrecht in de wet vastgelegd worden. Daarnaast werden
grondbeginselen vastgelegd: vertrouwensbeginsel (bij het aangaan van de verzekering moet de
verzekeraar goed weten wat het risico is, hij gaat hierbij af op de informatie van de verzekeringnemer:
mededelingsplicht. Ook moet de verzekeraar vertrouwen op dat schade tijdig en juist wordt gemeld.
,Daarnaast geldt dit ook bij de verzekeringsnemer: deze moet erop kunnen vertrouwen dat de
verzekeraar niet in belangen benadeeld) en consumentenbescherming.
Voor het verzekeringsrecht kijken we als eerst naar Titel 7.17: de algemene bepalingen als eerste in
afdeling 1, afdeling 2 geldt voor schadeverzekeringen, afdeling 3 geldt voor sommenverzekeringen
(niet in deze cursus). Als iets niet is geregeld in Boek 7, vallen we terug in Boek 3 en Boek 6.
Bij Afdeling 1 en 2 geeft het laatste artikel aan of iets dwingend recht is of niet.
Praktijk: in de polisvoorwaarden kan (bij regelend recht) daarvan worden afgeweken! Dit wordt vaak
gedaan, dus altijd in de polis kijken!
De verzekeringsovereenkomst is een wederkerige overeenkomst: twee contractspartijen: verzekeraar
en verzekeringsnemer. Uitkering kan op twee manieren: geld of natura. De meeste uitkeringen zijn in
geld, maar ook natura is mogelijk (bijv. rechtsbijstand). Uitkering is ineens of periodiek (bijv. bij
arbeidsongeschiktheidsverzekering krijg je maandelijks bedrag).
Wederkerige overeenkomst in de zin van boek 6: dus betekent dat het normale contractenrecht van
toepassing is: dus ook contractsvrijheid! Verzekeraar heeft bij particuliere verzekeringen dus geen
acceptatieplicht (bij sociale verzekering wel). Verzekeraar mag bepalen of zij iemand willen
verzekeren en onder welke voorwaarden. HR heeft expliciet aangegeven dat een verzekeraar de
grenzen aan mag geven waarbinnen hij dekking wil geven. Uitzondering: WAM ziet op WAM-
verzekeringen: hierin is de minimumdekking die een verzekeraar in zijn polisvoorwaarden moet geven
vastgelegd. Als dit minder is dan de wet aangeeft, moet hij toch de dekking geven. Hierbij geldt wel
weer dat er geen acceptatieplicht is.
Er moet sprake zijn van een onzekerheid. Bij schadeverzekeringen zit het onzekere meestal in dat het
niet duidelijk is of er schade gaat ontstaan. Tot welk bedrag komt ook steeds vaker voor: de omvang
van de schade kan onzeker zijn bij het afsluiten van de verzekering. De onzekerheid van wanneer zie
je vaak bij sommenverzekeringen: wanneer iemand overlijdt is dan het onzekere element.
De schadeverzekering is opgenomen in art. 7:944 BW: schadeverzekering is de verzekering
strekkende tot vergoeding van vermogensschade die de verzekerde zou kunnen lijden.
Deze verzekering is er om het vermogen van de verzekerde te beschermen tegen schade. De
bescherming van het vermogen kan op twee manieren plaatsvinden: direct / first party (directe
aantasting van het vermogen: bijv. bij brand is er meteen schade) of indirect / third party (bijv. bij
aansprakelijkheidsverzekering: wederpartij lijdt schade door mijn toedoen, doordat wederpartij mij
aansprakelijk stelt lijdt ik vermogensschade).
Schadeverzekering keert uit wanneer verzekerde als gevolg van een gedekte gebeurtenis schade
oploopt.
Aansprakelijkheidsverzekering is een schadeverzekering.
Wat belangrijk en kenmerkend is voor een schadeverzekering is het indemniteitsbeginsel (art. 7:944
en 7:960 BW). Dit is dwingend recht! Betekent dat de schadeverzekering er is ter bescherming van
het vermogen van de verzekerde, maar verzekerde mag niet door een uitkering in een duidelijk
verbeterde positie terechtkomen (schade moet worden vergoed, niet meer dan aantasting van het
vermogen daadwerkelijk is). Dit is zodat er geen belang bij komt voor de verzekerde dat er schade
ontstaat. Soms lijken verzekeringsvoorwaarden in strijd met het indemniteitsbeginsel: hetzelfde
gebouw herbouwen (nu duurder dan 20 jaar geleden), maar geen strijd want in dezelfde positie
terechtgekomen.
Sommenverzekering staat in art. 7:964 BW, maar behandelen we niet in deze cursus. Deze
verzekering is heel anders dan de schadeverzekering. Een van te voren afgesproken bedrag wordt
vergoed, dus het indemniteitsbeginsel gaat hier niet op. Een sommenverzekering wordt afgesloten op
het leven of de gezondheid van een persoon.
,De levensverzekering is de meest voorkomende sommenverzekering. Een levensverzekering kan
uitkeren bij overlijden of juist in het leven zijn van verzekerde op een bepaalde datum. Het is meestal
een overlijdensverzekering. Drie varianten: tijdelijk bij overlijden (eenmalige uitkering wanneer
iemand voor de afgesproken datum komt te overlijden), levenslang bij overlijden (niet gekoppeld aan
een leeftijd, maar wanneer iemand overlijdt krijg je een uitkering, bijv. uitvaartverzekering),
risicokapitaalverzekering op vaste termijn (ook op datum, wanneer iemand van tevoren overlijdt dan
recht op uitkering, maar niet meteen, maar pas op de afgesproken datum). Ook heb je een
kapitaalverzekering bij leven, hierbij is het zo dat wordt uitgekeerd wanneer iemand op de
afgesproken datum nog in leven is.
(geen vraag hierover op tentamen)
Twee contractspartijen: verzekeraar en verzekeringnemer.
Verzekeraar is er in twee vormen: als direct writer (direct met de verzekeraar een contract, bijv.
reisverzekering) of als intermediairmaatschappij (via een tussenpersoon, vaak bij zakelijke
verzekeringen).
Verzekeringnemer is de partij met de mededelingsplicht, die de premie dient te betalen, kan
opzeggen en in beginsel een verzekerd belang heeft. Dit verzekerd belang kan ook bij een ander dan
de verzekeringnemer liggen: de verzekerde.
De verzekerde is degene wiens belang is verzekerd (art. 7:945 BW). Deze heeft recht op
schadevergoeding wanneer zijn vermogen wordt aangetast. Dit kan de verzekeringnemer zijn, maar
ook een ander. De verzekerde is geen contractspartij, maar is een derde wiens belang ook wordt
gedekt door de verzekering. Wanneer er niets is geregeld, gaat de wet ervan uit dat de
verzekeringnemer de enige is met een verzekerd belang. Bijv. vader is verzekeringnemer en heeft de
verplichtingen, maar de rest van het gezin is ook gedekt onder dezelfde verzekering.
In afdeling 1 wordt gesproken van de uitkeringsgerechtigde, dit is bij schadeverzekeringen altijd de
verzekerde. Bij sommenverzekering heet dit de begunstigde.
De tussenpersoon staat tussen de contractspartijen in. Deze bemiddelt, adviseert, levert nazorg. Er
bestaan twee soorten tussenpersonen: de afstandelijke tussenpersoon en de gebonden
tussenpersoon. Dit is van groot belang, want wanneer er iets niet goed gaat hangt het ervan af of de
fout is begaan door een zelfstandige tussenpersoon of de gebonden tussenpersoon.
De zelfstandige tussenpersoon handelt in opdracht van de verzekeringsnemer en heeft een
overeenkomst van opdracht gesloten met de verzekeringsnemer (art. 7:400 BW). Als door hem een
fout wordt gemaakt is dit een wanprestatie jegens de verzekeringsnemer, maar dan kan er geen
beroep op worden gedaan jegens de verzekeraar, want hij handelde voor rekening en risico van de
verzekeringsnemer. De meeste tussenpersonen zijn zelfstandige tussenpersonen.
De gebonden tussenpersoon handelt in opdracht van de verzekeraar. Zien we tegenwoordig niet
veel meer. Deze komt bij iemand thuis langs met verzekeringen. Als deze een fout maakt komt dit
voor rekening van de verzekeraar, want die hebben een arbeidsovereenkomst (art. 7:610 BW).
Daarnaast bestaat er de makelaar. Dit is eigenlijk een zelfstandig tussenpersoon, alleen is een
tussenpersoon die alleen actief is op de beurs. Vaak grote partijen, zelfs zo machtig dat zij zelf
algemene polisvoorwaarden hebben. Zij gaan naar verzekeraars op de beurs en vragen op hoeveel zij
willen inschrijven. Deze handelt namens de onderneming die een verzekering wil afsluiten, gaat er
iets fout is dit voor zijn rekening en risico.
De gevolgmachtige biedt vaak verzekeringen aan op volmacht van de verzekeraar. Denk aan het
accepteren en beheren van een verzekering, en het regelen van schades.
Verzekeringsrecht week 2: Totstandkoming verzekering I (mededelingsplicht bij aanvraag verzekering)
Vertrouwen is belangrijk aan beide kanten, dat zie je ook terug aan de mededelingsplicht. Bij het
aangaan van de verzekering is de verzekeraar erg afhankelijk van de potentiële verzekeringsnemer
, aan wat hij aan informatie naar voren brengt. Aan de hand van die gegevens beslist de verzekeraar of
hij wilt verzekeren en tegen welke premie.
In de algemene regeling (art. 7:928 t/m 7:931 BW) zien we de omvang van de mededelingsplicht
terug en de eventuele sancties bij schending hiervan. Aan het eind van de afdeling (art. 7:943 BW)
wordt beslist dat de mededelingsplicht bij consumenten dwingend recht is, maar bij zakelijke
verzekerden kan wel worden afgeweken.
Onder het oude recht had een verzekeraar verschillende mogelijkheden wanneer hij dacht dat iets
was verzwegen bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst (bijv. dwaling, bedrog). Onder het
nieuwe recht kan dit niet meer, het is een limitatieve regeling: 7:928 BW is het enige wat de
verzekeraar kan inroepen. Dwaling, bedrog, etc. kan dus niet meer, omdat er een nieuwe regeling is,
namelijk art. 7:928 BW, en deze gaat voor op boek 6.
In 7:928 staat de omvang van de mededelingsplicht, in 7:929 en 7:930 BW staan de gevolgen van
niet-nakoming van de mededelingsplicht voor de lopende verzekering en de uitkering. In art. 7:931
BW staat aangegeven dat het een exclusieve regeling is, dus geen beroep op bijv. bedrog mogelijk.
Het oude recht was stroef en onduidelijk: verkeerde opgave, verzwijging en onwaarachtige opgave,
hoezeer ook te goeder trouw.
Onder het huidige recht zien we terug dat de regeling meer algemeen is, belangrijk is dat het moet
gaan om relevante feiten. De huidige regeling is complex, heel algemeen maar uitgebreid. In art.
7:928 lid 2 wordt aangegeven dat de mededelingsplicht ook geldt voor derden die worden
meeverzekerd!
Volgens HR RVS / Van Scharenburg: man sluit levensverzekering voor hemzelf en zijn vrouw,
zijn vrouw had leukemie maar dit werd niet medegedeeld door de man/verzekeringsnemer.
HR geeft aan dat verzekeringsnemer ook mededelingsplicht heeft ten aanzien van de
meeverzekerde derden (dit arrest is naderhand gecodificeerd in art. 7:928 BW).
Als hoofdregel geldt: als verzekeringsnemer moet je spontaan alles mededelen wat van belang zou
kunnen zijn voor de verzekeraar bij het aangaan van de verzekering (een spontane
mededelingsplicht), tenzij een aanvraagformulier wordt gebruikt.
Dit is soms anders bij een voorlopige dekking, bijv. Rb. Midden-Nederland 25 maart 2015: geen
aanvraagformulier, dus spontane mededelingsplicht, en verzekeringsnemer heeft verzekeraar bij het
aanvragen van voorlopige dekking niet verteld dat hij 7 keer failliet was gegaan in het verleden. Na
een tijd kwam dit boven water door een brand onder verdachte omstandigheden. Verzekeraar zei
niet uit te keren, doordat verzekeraar niet zou hebben ingestemd met verzekering wanneer hij wist
van de faillissementen. De rechtbank ging hier in mee.
Bij de beoordeling wat de mededelingsplicht van de verzekeringsnemer is spelen 4 vereisten: het
kennisvereiste (gaat het om feiten die de verzekeringsnemer kent/behoort te kennen), het
relevantievereiste (gaat het om feiten die de verzekeraar heeft willen weten omdat ze relevant zijn
voor de beoordeling van het risico en het afstemmen van de premie en voorwaarden), het
kenbaarheidsvereiste (wist of behoorde de verzekeringsnemer te begrijpen dat deze feiten van
belang zijn voor de verzekeraar), het verschoonbaarheidsvereiste (je hebt geen mededelingsplicht bij
bekendheid van de verzekeraar met bepaalde feiten).
Deze 4 vereisten bakenen de mededelingsplicht af: de omvang van de mededelingsplicht wat je
wel/niet moet vertellen bij het aangaan van de verzekering.
Relevantievereiste art. 7:928 lid 4 BW.
Als de verzekeringsnemer niet heeft medegedeeld, maar daar had de verzekeraar toch niets mee
gedaan (niet van belang), dan hoeft hij dit niet mede te delen. Het moet om relevante feiten gaan.