HET GENEESKUNDIG
PROCES
SAMENVATTING
, HOOFDSTUK 1
1.1 De context van klinisch redeneren
Inhoud en vorm van klinisch redeneren wordt door een groot deel bepaald door de
context, zoals tijd en plaats. Ook culturele factoren zijn belangrijk voor hulpvraag,
communicatie en therapiekeuze.
Type professie speelt ook een rol. Dit heeft voornamelijk te maken met de
vooraf kans op ernstige aandoeningen.
De patiënt neemt veel contextvariabelen met zich mee, zoals geslacht, leeftijd,
culturele achtergrond etc.
1.2 Een cyclisch proces
Klinisch redeneren is nooit ‘af’. Herhaling leidt tot aanpassing of verbetering van de
zorg, nieuwe inzichten of andere diagnoses en behandeling. De snelheid van de cyclus
varieert.
1.3 De diagnostische fase
Aan de start staat het patiëntgebonden probleem. Het initiatief voor hulp kan van
patiënt, arts of omgeving komen.
Er is goede communicatie nodig om klachten, gedachten, wensen en
verwachtingen goed in beeld te brengen. Voordat een patiënt in de spreekkamer zit, is
er al veel aan vooraf gegaan.
Vervolgens probeert de arts tot een diagnose te komen. Er start een
diagnostische cyclus, waarbij de hypothese getoetst wordt met aanvullend onderzoek
en informatie. Als de hypothese onwaarschijnlijk wordt bevonden, start de cyclus
opnieuw.
Drie vaardigheden staan in de cyclus centraal:
- Luisteren en waarnemen; ontvankelijk voor alle symptomen, klachten,
gedachten, emoties, wensen en verwachtingen. Kennis van patiënt (micro),
diens omgeving (meso) en de gezondheidszorg (macro) is daarbij van belang.
Ook zijn goede communicatie vaardigheden nodig.
- Samenvatten/definiëren van het probleem; in het geval van meerdere
problemen wordt een selectie gemaakt, en samen met patiënt een
rangschikking. Tijdens het filteren en samenvatten sorteert de arts voor op een
eventuele diagnose.
- Formulering van de hypothese; lerende artsen gebruiken hiervoor een
anatomische, pathofysiologische of nosologische benadering. Hiervoor is
voldoende kennis nodig.
De diagnostische cyclus eindigt met het stellen van de diagnose.
1.4 De therapeutische fase
Deze fase komt na de diagnose. Er worden (met patiënt) behandeldoelen opgesteld.
Met de diagnose en behandeldoelen wordt een therapiekeuze gemaakt. Voor het
maken van de juiste keuze zijn goede communicatie, kennis van therapeutische
principes en mogelijkheden van belang. Vanwege veranderende therapie dient een
arts goed op de hoogte te zijn. Deze informatie moet worden geïnterpreteerd en
vertaald naar de patiënt. Het kiezen van een behandelmethode door ‘bewijs’ te
gebruiken wordt ook wel ‘evidence based practice’ genoemd.
PAGINA 1
,1.5 De evaluatiefase
Hierin wordt besproken of de gekozen behandeling effectief en of er bijwerkingen
zijn. Dit kan leiden tot reflectie en een mogelijk nieuwe cyclus, met een nieuwe
behandeling als gevolg. Bij deze fase zijn vaak ook andere professionals betrokken.
PAGINA 2
, HOOFDSTUK 2
2.1 Inleiding
De periode van voelen tot het besluit naar een arts te gaan, heet de premedische fase.
2.2 Van lichamelijke sensatie naar klacht
Het vermogen van mensen om sensaties op te merken verschilt. Ongewone sensaties
worden meestal als onschuldig gezien. Als deze sensaties langer, heftiger of anders
zijn, valt dit op. Je spreekt dan van een symptoom (sensatie met een medisch
probleem als oorzaak). Een symptoom kan angst, ongerustheid etc. oproepen. Er
ontstaat dan een neiging het symptoom te uiten als klacht. Ook dit kan verschillen.
2.3 Klacht en klagen
Gezondheid, alertheid, gevoeligheid of reacties uit de omgeving hebben invloed op de
manier waarop een patiënt een klacht ervaart. Consulteren met een arts gebeurd bij
een minderheid van de klachten, het ijsbergfenomeen.
2.4 Normaal en afwijkend
Klagen
Het uiten van een klacht heeft als doel een reactie op de klacht. Een
klacht heeft een inhouds- en betrekkingsaspect:
- Inhoudsaspect: letterlijke verwoording van de klacht. Deze hoeft
niet altijd meteen duidelijk te zijn.
- Betrekkingsaspect: de bedoeling van de klager. Verwachting
van anderen na het delen van de klacht. Vaak verborgen.
Een klacht is dus vaak niet neutraal. Reacties uit de omgeving kunnen
de dreiging van de klacht verminderen of versterken. Hieruit kan het
besluit tot consult voortkomen.
In het biomedische model vraagt de arts naar lichamelijke
sensaties. In het biopsychosociale model vraagt de arts door over
emotionele en cognitieve aspecten van klachten. Ook wel de context.
Dit verschilt per tijd, cultuur en persoon. De zaken waarover geklaagd wordt,
veranderen met de tijd. Ook tussen culturen verschilt de betekenis van een klacht.
2.4.1 Medicalisering
De (Westerse) biomedische cultuur bevordert de voorziening van medische labels aan
alledaagse klachten.
Bij obesitas spreekt men van disease mongering (proces waarbij grenzen
tussen ziek en niet-ziek worden opgerekt en zo nieuwe markten creëren).
Bijvoorbeeld:
- Scherp gestelde afkappunten voor primaire preventie van hart- en vaatziekten.
- Te ruime definities van psychiatrische aandoeningen.
Elementen in het proces van disease mongering:
- Overdrijving van prevalentie, wat leidt tot het benadrukken van het
onderdiagnosticeren.
PAGINA 3