P EDAGOGIEK
Onderwijsassistente (mbo-4)
Dianne Ofman
,THEMA 1: OPVATTINGEN OVER
COGNITIEVE ONTWIKKELING
Cognitieve ontwikkeling - de ontwikkeling van kennis
Patronen in de geest - er zijn patronen in de geest, die helpen om de ervaringen te
plaatsen. Die patronen bepalen de manier waarop kinderen van een bepaalde leeftijd
reageren op de binnenkomende informatie. De patronen hangen samen met de
lichamelijk én geestelijke ontwikkeling.
Piaget, die leefde tussen 1896 tot 1980, heeft fasen onderscheden die verschillende
patronen in de geest lieten zien.
Ieder kind ontwikkelt zich volgens een vaste volgorde;
Ieder kind doorloopt dezelfde perioden;
Ieder periode kent zijn eigen soort kennis en logica.
De cognitieve ontwikkelingsfasen zijn:
De sensomotorische peridode, tot twee jaar: voordat je denkt moet je eerst
doen. Een pasgeboren kind begint met handelingen. De ontwikkeling is
gebaseerd op de zintuigen (senso) en de bewegingen (motoriek).
De pre-operationele periode, van twee tot zeven jaar: het kind ziet
verschijnselen maar legt nog geen verbanden. Hij kan er nog niks mee doen
(doen: opereren, pre is er aan voorafgaand). Wat er op één dag gebeurd staat
allemaal los van elkaar.
De concreet-operationele periode, van zeven tot twaalf jaar: betekent letterlijk
dat het kind concrete operaties kan ondernemen. Hij kan handelingen
uitvoeren om iets te ontdekken. Hij kan zodoende de omgeving beïnvloeden
en sturen. Hij ziet processen en verbanden.
De formeel-operationele periode, vanaf twaalf jaar: het leert abstract te
denken, los van de concrete dingen om hem heen. Logisch denken is daar een
onderdeel van. Rond vijftien jaar is de cognitieve ontwikkeling voltooid en is
het kind volgens Piaget cognitief volwassen. Verdergaande ontwikkeling is
uitbreiding van wat er al is.
De ontwikkelingen staan niet stil. Zo staat bijvoorbeeld de opvatting over
verschillende soorten kennis ter discussie. Piaget zou zeggen dat het onderstaande
voorbeeld typisch peuterkennis is, maar is dat wel zo?
Een peuter staat voor een deur met in iedere hand een knuffel. Het legt de knuffel
neer en doet de deur open - Als dit waar is wat Piaget zegt, dan zal er een heleboel
langs kleine kinderen heen gaan. Ook zouden veel ervaringen voor een kind niet
bestaand zijn, omdat ze nog niet in het denken passen.
Een positievere benadering is ook mogelijk: je kunt alle ervaringen voor elke leeftijd
begrijpelijk maken als je je maar aanpast aan het begripsniveau van het kind. In deze
opvatting is elke soort kennis aanwezig, dus ook het meest abstracte al is dat in een
eenvoudige vorm. Een voorstander van deze opvatting is Jerome Bruner, een
Amerikaanse psycholoog geboren in 1915. Zodra een kind de taal gaat begrijpen en
1
,later zelf gaat praten, dan gaat de cognitieve ontwikkeling, dus de ontwikkeling van
het denken, ineens veel sneller vooruit. Een kind kan door woorden veel meer
informatie eigen maken. Dit is ook een ontdekking van Bruner. Maar er is nog iets
dat Bruner heeft ontdekt. Namelijk dat de omgeving van een kind ook een invloed
heeft. De ontwikkeling staat niet op zich zelf. De omgeving biedt het materiaal, de
mogelijkheid om ervaringen op de doen. Een kind ontwikkelt zich vervolgens door die
ervaringen.
Waar voldoet een goede leeromgeving aan? (klaslokaal)
• In de klas staan boeken die bij de leeftijd horen;
• Poppen waarmee j een rollenspel kunt spelen en waarmee je je inleeft;
• Technische spullen, constructie, bouwblokken;
• Prettig
• Uitdagend
• Veilig
Met de laatste drie bedoelen we dat de leeromgeving een leuke sfeervolle plek moet
zijn waar een leerling zich thuis voelt en fouten durft maken. Een veilige sfeer zorgt
ervoor dat een leerling zich op zijn gemak voelt en meer uit zichzelf kan halen.
Uitdagend is dat een leerling uitgedaagd wordt om nieuwe dingen te proberen.
We hadden net besproken dat Bruner de ontdekking had gedaan over de omgeving.
Maar die is nog belangrijker dan hij dacht. De omgeving kan namelijk de ontwikkeling
ook sturen en versnellen. Een vertegenwoordiger van deze opvatting is Lev Vygotsky.
Hij leefde in Rusland van 1896 tot 1934.
Hij zegt: het is niet voldoende om vast te stellen hoe de ontwikkeling verloopt. Het is
ook niet genoeg om te weten wat een kind al kan. Je wilt vooral weten wat hij net niet
kan. ‘Wat een kind vandaag met hulp van een volwassenen kan, za hij morgen
zelfstandig kunnen’. Dit inzicht zegt dus dat het onderwijs de ontwikkeling kan
stimuleren. Dit noemt met de zonde van naaste ontwikkeling.
2
,THEMA 2: ONTWIKKELING VAN 0 TOT 2
JAAR
De cognitieve ontwikkeling van 0 tot 2 jaar kent de volgende fasen:
• Grijpen is begrijpen
• Taal versnelt de ontwikkeling
• De ontwikkeling is te beïnvloeden
We bespreken de fasen elk kort.
Het grijpen is begrijpen: de ontwikkeling van 0 tot 2 jaar ligt voornamelijk op
de waarneming en motoriek. Het kind pakt wat het ziet, bijvoorbeeld een
rammelaar. Schud ermee, omdat zijn armpje nu eenmaal onwillekeurige
bewegingen maakt. Hij hoort het geluid. Dat herhaalt zich, en zo vormen de
eerste denkpatronen: ‘iets wat ik zie, kan ik pakken en als ik met mijn arm
heen en weer ga, komt er geluid uit.’ Een kind van deze leeftijd denkt het niet
in woorden maar het zet zich wel vast als ervaring. De baby leert met zijn
zintuigen. De tast, met name de mond, speelt hierin een grote rol. Via de tast
ervaart een baby dat sommige dingen hard e zacht zijn. Voor een baby is het
erg belangrijk dat hij/zij wordt aangeraakt, gemasseerd en geknuffeld te
worden.
Taal versnelt de ontwikkeling: In de loop van deze fase komen de eerste
woordjes. Dingen krijgen een naam. Dat is een grote stap, een woord
betekent dat een betekenis los komt te staan van het ding. Zodra de taal
opgang komt, verloopt de cognitieve ontwikkeling sneller. En dit komt
overeen met wat Bruner zegt over de cognitieve ontwikkeling. (zie thema 1)
De ontwikkeling is te beïnvloeden: De ontwikkeling van een baby kan
gestimuleerd worden door een interessante omgeving. Een omgeving dat rijk
is aan prikkels, maakt een kind actief. Variatie is daarbij erg belangrijk.
Wat hoort er bij de sociaal- emotionele ontwikkeling van een baby:
Gericht op menselijke gezichten: hij ‘kijkt’ naar gezichten en dat biedt hem de
mogelijkheid om gedrag na te bootsen, te imiteren.
Gerichtheid op de verzorger: na zes maanden wordt hij eenkennig. De baby
hecht zich alleen aan de verzorger.
Gerichtheid op menselijke geur: de geur is voor de baby belangrijk. Hij ruikt
waar hij de melk kan vinden. De baby reageert sterkt op de geur van zijn
moeder.
Gerichtheid op menselijk geluid: de baby reageert het meest op menselijk
geluid. Hij reageert als de stem van de verzorger in de buurt komt. Er is dus al
vroeg herkenning.
Een eigen persoonlijkheid: een baby heeft geen ik-besef. Hij weet nog niet dat
hij een eigen persoon is en dat zijn hand bij hem hoort.
De seksuele ontwikkeling gaat over intimiteit, lustbeleving, eigen seksuele
geaardheid, kennis van seksualiteit, sekse specifiek gedrag en het aangaan van
seksuele contacten. Baby’s ervaren lichamelijk welbevinden door huid-op-huid
contact. Dat vinden ze prettig. Ze ondergaan lichamelijk indrukken door smak, tast
en geur. Lustbeleving ontstaat door zuigen en sabbelen. En dat is weer gebaseerd op
de mond. Deze fase, omdat het vooral te maken heeft met de mond, wordt ook wel
3
,de orale fase genoemd. Oraal betekend via de mond. Het is van essentieel belang
dat de baby intimiteit voel. Als iemand dat op jonge leeftijd heeft gehad, dan is het
moeilijk deze gevoelens op een latere leeftijd nog te ontwikkelen. Dat is
belemmerend voor de ontwikkeling van en gezonde seksualiteitsbeleving.
De biologische-motorische ontwikkeling wordt ook wel de sensomotorische
ontwikkeling genoemd. Het gaat over de senso (zintuigen) en over de motoriek.
Iedere ontwikkelingsfasen heeft zijn sensomotorische ontwikkelingsfasen. De
sensomotorische ontwikkeling volgt zich als volgt op:
Van boven naar beneden: de spieren dichtbij de hersenen worden als eerst
beheerst;
Van dichtbij naar veraf: de spieren dichtbij de romp worden eerder beheerst
dan de spieren die verder af liggen;
Van grof naar fijn.
De baby beweegt nog niet gericht. Alleen volgen de ogen de moeder. De oogspiertjes
worden dus al beheerst. Maar toch is er al veel te zien aan de bewegingen van de
baby, als hij ontspannen is spreiden de handjes zich. Als hij rust wilt, dan draait hij
zijn hoofdje weg. En er is een heel duidelijk verschil tussen trappelen van woede of
van plezier.
Mijlpalen in de sensomotorische ontwikkeling:
1 maand Tilt hoofd even op in buikligging
3 maanden Tilt hoofd langer op en draait het hoofd
4 maanden Houdt het hoofd in balans
4 maanden Tilt in buikligging de romp op en steunt op de handen
5 maanden Rolt van buik naar rug
6 maanden Zit met lichte steun
7-8 maanden Kruipt op handen en knieën
8 maanden Zit alleen en kan vanuit zit naar buikligging
9 maanden Trekt zich op aan voorwerpen
10 maanden Staat met steun
11 maanden Loopt met steun
12 maanden Staat alleen
14 maanden Loopt zelfstandig
18 maanden Loopt achteruit
18 maanden Bouwt een toren van drie blokjes
14-24 Loopt de trap op
maanden
14-24 Schopt een bal naar voren
maanden
Wat we creatief-expressieve ontwikkeling bedoelen is dat je iets van jezelf uitdrukt.
Baby’s drukken zich wel uit via geluidjes en bewegingen maar er is nog geen sprake
van een creatief-expressieve ontwikkeling zoals dit woord in het onderwijs gebruikt
wordt.
De taalontwikkeling is de ontwikkeling van de taal. Deze ontwikkeling hangt weer
samen met de totale ontwikkeling, omdat taal de totale ontwikkeling versnelt.
De taalontwikkeling van 0 tot 2 jaar valt uiteen in de volgende punten (zie
opsomming hieronder)
4
,De klankontwikkeling kent de volgende mijlpalen:
6 tot 8 weken na de geboorte gaat het kind onbewust experimenteren, hij
maakt steeds meer klanken die bij de taal horen;
Tussen de 6 en 9 maanden gaat het kind brabbelen. Het kind maakt
medeklinkers en klinkers die op lettergrepen lijken, bijvoorbeeld dada, baba.
De intonatie en de melodie horen bij de eigen taal;
Tussen de 10 en 14 maanden zijn de eerste woordjes. Ook het brabbelen
wordt betekenisvol. Voor een leek gaat het kind nu echt ‘praten’;
En rond de 18 maanden is de vijftig woordengrens. Vanaf dit moment
ontwikkelt de woordenschat veel sneller Het kind leert nu alle klanken van de
taal goed uit te spreken. Woorden met drie medeklinkers, zoals straf, schip
blijven moeilijk. Maar ook –sp, zoals in het woord wesp.
De woordenschat ontwikkeling heeft de volgende mijlpalen:
De eerste echt woordjes komen bij 1 jaar;
En rond de 18 maanden is de vijftig woordengrens. De periode tussen de
eerste en tweede mijlpaal wordt ook wel de periode van het benoemen
genoemd. Of is het Engels; labeling. Het kind heeft voor ieder voorwerp een
naam, die als een ding in het geheugen is opgeslagen.
De grammaticale ontwikkeling heeft de volgende mijlpaal:
Tussen de 18 en 24 maanden kan het kind woorden combineren en
tweewoordzinnen maken. Dit gebeurd tegelijk met de versnelling in de
woordenschat ontwikkeling tussen de 18 en 24 maanden. In een
tweewoordzin kunnen verschillende betekenissen zitten. Bijvoorbeeld een
bezitsrelatie: ‘fiets papa’, de fiets van papa. Maar ook een plaatsbepaling:
‘mama werk’, mama is op haar werk.
De communicatieve ontwikkeling:
Een baby communiceert met lichaamstaal, aangezien hij pas na een jaar zijn eerste
woordjes kan zeggen. Zoals een gesloten handje betekend bijvoorbeeld dat hij zich
even wilt afsluiten van zijn omgeving, dit gaat meestal gepaard met huilen. De
mijlpalen die we de communicatieve ontwikkeling kent zijn de volgende:
Al heel vroeg maken baby’s met opzet gebaren, zoals wijzen en grijpen.
Wijzen en grijpen zijn immers een vorm van iets zeggen of vragen; Rond de
12 maanden zijn er de eerste woordjes.
Schriftelijke taalontwikkeling:
Een baby kan nog niet schrijven. Maar toch is er wel iets te zeggen over het
schriftelijk taalgebruik van een baby. Een baby die belangstellend naar een boek
kijkt, beseft al dat uit het boek leuke dingen komen. Dat is een eerste aanzet tot
schriftelijk taalgebruik. Hier komt dan ook het eerste mijlpaal aan bod:
Kinderen doen op deze leeftijd al ontdekkingen over geschreven taal. Ze doen
lezen na en tekenen letter- en woordachtige vormen.
5
,THEMA 3: ONTWIKKELING VAN 2 TOT 4
JAAR
De cognitieve ontwikkeling van een kind van 2 tot 4 jaar, een peuter, valt uiteen in
de volgende ontwikkelingen:
Pre- operationele fase: een peuter denkt nog erg concreet, hij kan alleen
nadenken over datgene waar hij op dat moment mee bezig is over datgene
wat hij op dat moment ziet. Een peuter is enorm fantasierijk, hij kan nog geen
onderscheid maken tussen werkelijkheid en fantasie. Een peuter kan ook nog
niet logisch denken . Hij weet en ervaart nog niet wat oorzaak en gevolg is.
Vanuit dit oogpunt is het dus niet zinvol om een peuter te straffen. Hij begrijpt
niet dat zijn moeder boos wordt omdat hij bijvoorbeeld met eten heeft
gegooid. Ook is tijdsbesef voor de peuter nog lastig. Hij leeft in het hier en nu,
gister kan voor een peuter prehistorie zijn en morgen kan net zo goed volgend
jaar zijn. Een peuter leert vooral door dingen te doen. Ze leert hij dat je met
alle dingen die rond zijn kunt rollen maar niet alle dingen die kunnen rollen
zijn hetzelfde, zoals ballen deze kunnen in kleur en in grootte verschillen. De
kleine rode bal zal steeds onder de kast rollen, maar de grootte blauwe bal
blijft steeds steken.
De rol van taal, benoemen is begrijpen: Behalve de motoriek is ook de
taalontwikkeling van invloed op de cognitieve ontwikkeling. Het steeds meer
gebruiken van taal, betekend een grote verandering. De peuter gaat meer
benoemen en daardoor begrijpen. De ontwikkeling gaat dus sneller als er
meer met hem gepraat wordt. Een peuter leert het meest als je actief
reageert op wat hij zegt, als je er op in gaat. Zie hieronder 2 voorbeelden van
hoe je niet en wel moet reageren.
De rol van de zintuigen: Baby’s begrijpen door de grijpen. Een peuter gaat
dingen benoemen maar de kennisverwerving gaat via de zintuigen gaat wel
door; kijken en pakken. Als een peuter iets beetpakt, ervaart hij het verschil
tussen hard en zacht, ruw en glad. Dat interesseert ze en vergroot hun kennis.
Fantasie en werkelijkheid zijn verstrengeld: het magisch denken.: Zoals eerder
gezegd is, loopt bij een peuter de werkelijkheid en fantasie door elkaar heen.
We spreken van de magische wereld. In deze wereld is het kind
wetenschapper en tovenaar tegelijk. Het door elkaar lopen van de
werkelijkheid en fantasie loopt vaak door tot aan het zesde jaar. Als het kind
oorzaak en gevolg beter gaat begrijpen gaan tegelijk fantasie en werkelijkheid
los van elkaar staan.
De sociaal-emotionele ontwikkeling laat het volgende zien:
Imiteert sociaal gedrag: een peuter leert door imitatie. Hij kijkt eigenlijk de
kunst af. Hij borstelt het kopje van zijn knuffel net zoals mama zijn haar
borstelt. Hij bootst gedrag, gezichtsuitdrukkingen en stemgeluiden na. Dit is
vooral van de ouders.
Richt expressie op soortgenoten: Als een peuter zijn eerste krabbels gaat
maken, is het vaak een rondje, een gezicht. Daar zie je aan hoezeer een kind
gericht is op de soortgenoten. De eerste mensenvorm die en kind tekent
noemen we een koppoter. Een rondje met twee streepjes.
6
, Ontdekt dat hij een eigen persoon is: een peuter ontdekt dat hij een eigen
persoon is. Hij merkt dat hij degene is die morst met drinken, dat hij een bal
schopt en dat hij iets anders kan doen dan zijn ouders. Een peuter noemt
zichzelf bij zijn eigen naam, dit komt omdat hij zo wordt aangesproken.
‘Maikel heeft de bal.’ ‘Maikel heeft een koekje’. Wat een peuter nog niet kan is
zich zelf in iemand anders verplaatsen. Het gevolg hiervan is dat hij graag wilt
uitproberen en zijn zin doordrijft. Ook wil een peuter alles zelf doen. Zelf zijn
schoenen aandoen, zelf kleren kiezen. Dit wordt de koppigheidsfase genoemd.
Een peuter die nooit dwars is, kan later meegaand en afhankelijk worden. De
koppigheidsfase heeft dus een functie. Hij lijkt vaak een machtsstrijd tussen
peuter en de andere, maar de peuter wil eigenlijk alleen erkenning voor het
feit dat hij een eigen persoon is.
Tip: komt de koppigheid even slecht uit, geef de peuter een keuze. ‘wil je de rode of
de blauwe trui aan vandaag?’ Het kind kan dan zelf kiezen uit de keuze die jij hem
voorlegt. Ook merkt hij dat simpelweg ‘nee’ roepen geen enkele zin heeft.
Nog geen geweten als innerlijke sturing: een peuter heeft nog geen geweten
zoals wij die kennen. Hij heeft wel een idee van wat wel en niet mag, maar het
waarom het wel of niet mag dat begrijpt hij niet. Zijn zelfbeheersing hangt nog
af van invloeden van buitenaf, namelijk de goed- of afkeuring van zijn ouders
of verzorgers. Een peuter straffen heeft nog niet veel zin maar natuurlijk laten
de volwassenen wel goedkeuring en afkeuring zien. En dat beïnvloed zijn
gedrag. Dat betekend wel dat de norm alleen bestaat als de volwassenen
aanwezig zijn.
Het spel van de peuter: Vanaf ongeveer twee jaar zien we bij de peuter veel
imitatiespel en fantasiespel. Hij speelt na wat hij heeft leren kennen. Volgens
een peuter doen mensen ook alles, mama doet de gordijnen op en ze laat de
zon schijnen. Het samenspelen lukt nog niet echt bij een kind van 2 tot 4 jaar.
Ook in het spelgedrag zie je dat een peuter egocentrisch is. We
onderscheiden twee soorten spel:
Solitair spel: Het lukt de peuter niet om zich in andere te verplaatsen,
daarom lukt het samenspelen ook niet. Hij speelt graag in zijn eentje.
Parallel spel: Wel zie je dat de peuter de nabijheid van andere kinderen
zoekt. Hij speelt graag in de nabijheid van andere kinderen. Hij speelt dus
niet met andere kinderen maar ernaast.
In de peuterleeftijd gaan kinderen beseffen dat jongens en meisjes verschillend zijn.
Dat is voor hen een grote ontdekking en willen graag alles onderzoeken. Als de
peuter een broertje of zusje heeft, zal het graag toekijken bij het verschonen en
plassen. Ook wil een peuter alles van zijn eigen lichaam onderzoeken. Want dat ene
plekje voelt toch anders aan dan een ander plekje. Hij leert zo zijn eigen lichaam
kennen. Afwijzende reacties van een volwassenen leren het kind dat die lichamelijke
gevoelens raar zijn. De seksuele ontwikkeling heeft te maken met de zindelijkheid.
Kinderen leren in deze fase hun ontlasting op te houden. Ze ervaren hoe prettig het
is als je het kunt laten gaan. Daarom wordt deze fase ook wel de ‘anale fase’
genoemd.
De motoriek gaat in een snel tempo door. De grove bewegingen worden geleidelijk
fijner. Enkele mijlpalen die de sensomotorische ontwikkeling kent staan hieronder
opgesomd:
24 maanden Bouwt een toren van 6 blokjes
ste
Rond 24 maand Loopt goed hard
Tussen 22 – 36 maanden Springt op de plaats
7
, Tussen 24 – 38 maanden Fietst op een driewieler
Tussen 24 - 42 maanden Staat één seconde op één voet
Tussen 30 – 43 maanden Springt ver
Tussen 36 – 48 maanden Hinkelt
Tussen 28 – 60 maanden Gooit bal bovenhands
Rond 48 maanden Kleurt binnen de lijntjes
Vanaf 48 maanden Vangt een stuiterende bal
Tot slot over de peuter de taalontwikkeling. Deze valt uiteen in de volgende punten:
Zoals we al eerder lazen tekenen baby’s niet. Een peuter begint te krassen
omdat het een manier van bewegen is. Je geeft hem iets in zijn hand en hij
begint. Hij ziet tot zijn verrassing dat er iets buiten hem ontstaat. Na het
krassen komt het krabbel werk. Krabbelwerk heeft minder lijnen en de lijnen
lopen minder door elkaar heen. Een peuter tekent de zogenoemde koppoter,
een cirkel met twee streepjes. Maar tijdens het derde jaar gaat het kind zijn
krabbels benoemen. Hij gaat tekenen en geeft er achteraf een naam aan. Hij
vertelt wat er op papier staat.
De klankontwikkeling: Het kind leert nu alle klanken van de taal goed uit te
spreken. Alleen de klanken met drie medeklinkers aan het begin van een
woord blijven moeilijk; straf, schip. Maar ook de –sp zoals in het woord wesp.
Dat blijft weps tot rond het zesde jaar. Als het kind hierna nog steeds moeite
mee heeft, dan is logopedie gewenst.
De woordenschatontwikkeling:
De peuter begint categorieën te herkennen: dingen met een
gemeenschappelijke kenmerken. Deze mijlpaal loopt door tot in de
volgende leeftijdsfase.
Woorden krijgen gevoelswaarden. Het woord ‘boek’ roept nu allerlei
associaties op bijvoorbeeld lekker griezelen met papa op de bank.
Zoals gezegd vertoont de woordenschatontwikkeling grote verschillen. Om je toch
een indruk te geven van de snelheid waarmee de woordenschat zich uitbreidt, is hier
een tabel:
Leeftijd Aantal woorden
24 maanden 272
36 maanden 896
42 maanden 1222
48 maanden 1540
De grammaticale ontwikkeling:
De peuter herkent meervouden, verkleinwoorden, ontkenningen en
vraagzinnen. Bijvoorbeeld: gaat pappie doen?
Op de leeftijd van twee jaar gebruikt de peuter woordcombinaties en begrijpt
hij eenvoudige aanwijzingen. Op drie jarige leeftijd praat hij in zinnen. Hij leert
dat er een relatie is tussen verschillende woorden en dat zij samen een zin
vormen. We noemen dit ook wel het syntactische aspect (betrekking hebben
op de zinsbouw). Ook beantwoord hij eenvoudige vragen. Aan het einde van
de peutertijd begrijpen de meeste kinderen voorzetsels en gebruiken ze
voegwoorden. De volgende mijlpaal:
De peuter gaat zinnen maken met meer dan één stuk: hoofdzin en een
bijzin. De zinsbouw hoeft nog niet helemaal correct te zijn.
De communicatieve ontwikkeling: Er ontstaat communicatie met
leeftijdgenoten. Dit gebeurd, tegelijk met samen gaan spelen, tussen drie en
8