MODULE 3
,Basisboek sociaal werk:
Hoofdstuk 1 methodisch handelen en doelgericht werken:
1.1 methodisch handelen
Als professional werk je planmatig, dit wil zeggen dat je volgens een bepaalde
aanpak werkt en deze
bespreekt met mensen met een ondersteuningsvraag. Je bent je bewust van wat
je doet en hoe je dit
doet.
Je bent doelgericht bezig, dit wil zeggen dat je je richt op je doelen.
Methodisch handelen: professioneel werken volgens de methodische cyclus:
overleggen en
informatie verzamelen, de vraagstelling formuleren, doelen en plannen maken en
in de laatste fasen
de doelen evalueren die bereikt zijn.
Systematisch handelen: ordelijk werken volgens een bepaalde systematiek. Alle
stappen hebben een
logische volgorde.
1.2 cyclisch proces binnen methodisch handelen
begeleiden is een cyclisch proces, dit betekent dat je werk niet af is na een
activiteit, als je een doel
hebt bereikt dan volgt er vanzelf een ander doel.
De methodische cyclus bestaat uit 5 fasen:
Fase 1, de beginsituatie vaststellen: in deze fase verzamel je informatie over de
persoon of de groep.
Je zoekt in deze fase het volgende uit:
- waarbij wil de persoon ondersteuning ontvangen
- wat kan de persoon al wel
- wat kan de persoon nog niet zo goed
- is de persoon al eerder begeleid bij deze ondersteuningsvraag
- op welke manier is er toen gewerkt
- wat zij de ondersteuningsmogelijkheden in de instelling of omgeving van de
persoon
- welk budget en welke middelen zijn er beschikbaar
- wat is er mogelijk binnen de wet en regelgeving
dingen die niet goed gaan, kun je verder uitbouwen, het werkt veel beter om aan
de slag te gaan met
iets waar iemand goed in is, hierdoor ervaart hij het gevoel van succes en dit kan
motiveren.
Fase 2, ondersteuningsvraag beschrijven: in deze fase beschrijf je met alle
betrokkenen wat de
ondersteuningsvraag is.
Fase 3, het doel formuleren: vanuit de ondersteuningsvraag formuleer je een
doel.
,Fase 4, plannen maken en uitvoeren: het doel is duidelijk en iedereen is het er
mee eens, maar hoe
ga je dit bereiken? Dit werk je samen uit in een plan van aanpak. Daarbij geef je
antwoord op:
- wie zijn er betrokken
- wat wil je bereiken
- waar en wanneer voer je het plan uit
- welke middelen en begeleiding gebruik je hiervoor
activiteiten en begeleiding die je gebruikt om je doel te bereiken noem je
middelen.
Activiteiten en doelen niet met elkaar verwarren, een activiteit zet je in om een
doel te bereiken,
maar het is geen doel op zich.
1.3 smart doelen
de letters smart staan voor:
- Specifiek
Wil zeggen dat je het doel zo concreet mogelijk beschrijft.
- Meetbaar
Je moet kunnen meten wanneer het doel bereikt is.
- Acceptabel
Een doel moet aansluiten bij de wensen en mogelijkheden van de persoon
- Realistisch
Bedenk doelen die haalbaar zijn.
- Tijdgebonden
Je geeft aan hoe lang je nodig denkt te hebben om het doel te bereiken.
1.4 kritische beroepssituatie
voor kritische beroepssituatie zie pagina 25
1.5 verdieping: verschillende soorten doelen
een algemeen doel is breed en vaak pas na lange tijd haalbaar, dit verdeel je in
kleinere doelen, dit
noem je sub doelen. Je brengt prioriteit aan in de keuze van je doelen, je kiest
met de persoon welke
doelen op dat moment het belangrijkst zijn.
Een korte termijn doel is haalbaar binnen 4 weken, een lange termijn doel is
haalbaar na 3 maanden
of langer.
Hoofdstuk 4 signaleren en observeren
4.1 waarnemen, signaleren en interpreteren
Waarnemen is het opnemen van prikkels die op je afkomen. Het opmerken van
bijzonderheden in
gedrag noem je signaleren, dit is een hele belangrijke vaardigheid als sociaal
werker. Interpreteren is
het een betekenis geven aan de verzamelde informatie.
, 4.2 observeren
Observeren is anders dan waarnemen, waarnemen doe je altijd, observeren
alleen in een belangrijke situatie, observeren doe je namelijk altijd doelgericht.
Observeren doe je ook zo objectief mogelijk, het is dus de bedoeling dat je zo min
mogelijk interpreteert, je mag alleen kijken naar de feiten.
4.3 observatietechnieken:
Participerend observeren: dit noem je ook wel intern observeren, je bent actief
bezig in de groep terwijl je observeert. Er is ook een valkuil, je kunt zelf de
situatie beïnvloeden, intern observeren is een goede keus wanneer de
vraagstelling nog niet concreet is.
Niet participerend observeren: noem je ook wel extern observeren, je bent dan
wel aanwezig in de groep maar je neemt geen deel aan de activiteiten. Dit is
prettig wanneer je een complexe observatie hebt, je hebt dan de tijd en ruimte
om je op je enige taak te focussen.
4.4 observatiemethoden
Je kunt op verschillende manieren observeren:
- Vrije observatie: je werkt altijd met een doel, maar de observatievragen
zijn nog niet concreet. Deze methode gebruik je vaak als vooronderzoek, je
probeert zo veel mogelijk gedragingen objectief vast te leggen.
- Gestructureerde observatie: je werkt met een exact doel, je hebt een
duidelijke observatievraag. Je gebruikt deze methode bijvoorbeeld
wanneer je wil weten hoe vaak iets voorkomt. Vaak word een
observatieformulier met kruisjes of turven gebruikt.
- Intervalobservatie: je observeert op wisselende tijden, dit doe je aan de
hand van observatievragen en doelen, je legt vooraf vast wanneer je gaat
observeren en gebruikt steeds de zelfde middelen en methoden.
- Contextuele observatie: niet de persoon is het middelpunt maar juist de
omgeving. Het maken van een video opname kan een goed hulpmiddel zijn
- Protocollaire observatie: je maakt gebruik van een observatieprotocol of
observatieschema, in het protocol is geregistreerd hoe vaak, wat en
wanneer er minimaal geobserveerd moet worden.
4.5 factoren die de observatie kunnen beïnvloeden
Als je vooroordelen hebt kan dit de observatie beïnvloeden
4.6 het verwerken van informatie
Een van de manieren voor het verwerken van de informatie is het schrijven van
een observatieverslag. Je beschrijft hier objectief alle punten. Een andere manier
is tellen en turven, je werkt dan met een observatieschema, hierin staan de
observatievragen en je telt of turft dan wanneer de persoon het omschreven
gedrag laat zien.
4.7 vastleggen van informatie
Rapporteren is het vastleggen van informatie, je kunt dit zowel mondeling als
schriftelijk doen. Zodra je gegevens over iemand opslaat dan valt dit onder de
Algemene Verordening Gegevensbescherming, ook wel AVG. De persoon heeft