FINANCE SAMENVATTING
1. Ondernemingen en hun functie in de economie.
- Onderneming kan omschreven worden als een naar winst strevende
productieorganisatie. (Op de markt inkomen verdienen voor hun eigenaren, streven
naar winst profit)
Ze streven naar waarde creatie: de prijs die zij op de inkoopmarkt betaalt voor
de productiefactoren (arbeid, grondstoffen, duurzame productiemiddelen) zal
meer dan goedgemaakt dienen te worden door de opbrengst van de verkoop
van de verkoop van de geproduceerde goederen en diensten. Het overschot is
de winst.
Productieproces is efficiënt als een gegeven hoeveelheid met zo gering
mogelijke kosten wordt geproduceerd. Het is effectief als dat een eindproduct
oplevert dat in trek is bij de klanten. Beoordelen van effectiviteit is dus door
het winstcijfer.
Streven naar winst ‘tot elke prijs’ is meestal niet aan de orde. De continuïteit
van de onderneming is belangrijk. Winststreven wordt vanuit
langetermijnperspectief gezien: een snelle winst pakken door inferieure
producten als topkwaliteit aan te bieden, werkt op lange termijn averechts.
- Non-profit overheidssector: bestaat uit het Rijk, provincies, gemeenten en
waterschappen. Overheid levert vooral collectieve goederen en diensten; dit zijn
voorzieningen die tot stand gebracht worden voor de bevolking als geheel, zoals
wegen, dijken en veiligheid. Dit kan niet door ondernemingen dankzij het
marktmechanisme, je kan bijvoorbeeld niet alleen voor jezelf een stukje bescherming
tegen hoog water kopen. Daarom zijn collectieve goederen en diensten
voortgebracht uit het budgetmechanisme; de overheid eist gedwongen belastingen
en stelt daarmee een budget beschikbaar waarmee het wordt gefinancierd.
Privatisering betekent dat de overheid activiteiten ‘los maakt’ van de
overheidsorganisatie en moeten op de markt hun bestaan bewijzen (zoals OV,
energielevering, telefonie).
- Particuliere non-profit: amateursportverenigingen, goede doelen organisaties.
- Non-profit organisaties in het algemeen hebben als doel om bepaalde,
maatschappelijk van belang, voorzieningen tot stand te brengen. Ze zijn economisch
niet zelfstandig, in tegenstelling tot ondernemingen. Ze zijn afhankelijk van
contributie, donaties, subsidies, schenkingen etc. Ze zouden wel op de markt kunnen
komen, door bijvoorbeeld eigen merchandise. De activiteiten die ze uitvoeren zijn
een doel op zich (zoals het rode kruis: hulp bieden is hier al het doel).
- Productiehuishoudingen= bedrijven
- Algemene economie bestudeert de relaties tussen consumenten en producenten en
tussen producenten onderling. Je hebt onderscheid tussen de micro en macro:
Micro: het werkterrein behoort onder andere de theorie van de
marktvormen. Hoe komt de prijsvormingen op een bepaalde markt,
bijvoorbeeld markt voor vakantiereizen, tot stand?
Macro: houdt zich bezig met economische problemen van de maatschappij als
geheel zoals inflatie en werkloosheid.
, - Bedrijfseconomie richt zich op het economisch handelen binnen de
productieorganisaties. (Bij productie gaat het hier ook om handel en verlenen van
diensten)
- In een productieorganisatie worden productiemiddelen bij elkaar gebracht en
vervolgens in een productieproces omgezet in producten.
- Duurzame producten zijn bijvoorbeeld machines en gebouwen omdat deze langer
dan een jaar mee kunnen.
- Kapitaal= grondstoffen en duurzame producten van een onderneming
- In Nederland en Europa zijn de dienstverlening en handel het meest van belang,
gevolgd door de industrie het als laatste de land- en mijnbouw.
- Industriële ondernemingen creëren een fysiek, tastbaar product, dat vóór de
productie in die vorm nog niet bestond. Bij stukproductie wordt maatwerk geleverd.
Het product is afgestemd op de specifieke wensen van de klant. Er is productie op
bestelling. Bij massaproductie wordt 1 soort product gemaakt in grote hoeveelheden.
Er is ook nog serie-stukproductie. Klant krijgt wel een eigen samengesteld product,
maar de producent produceert ‘series’ van producten in grotere aantallen. Zoals een
jachtwerf diversen modellen masten en kajuiten etc. maakt en de klant vervolgens
uit de bepaalde keuzes kan kiezen.
- Handelsondernemingen produceren geen nieuwe producten. Detailhandel levert
rechtstreeks aan de consument. Groothandel koopt in bij de fabrikant en verdeelt de
ingekochte partijen over de detailhandel.
- Ondernemingen die zich bezighouden bet de dienstverlening, verrichten prestaties
voor hun klanten zonder dat zij een nieuw concreet goed vervaardigen, of een
bestaand goed overdragen. Voorbeelden zijn horeca, transport, ICT, facilitair
(schoonmaak, beveiliging, catering) en financiële dienstverlening (banken). Er worden
geen of nauwelijks grondstoffen worden ingekocht bij leveranciers maar de
arbeidskosten zijn meestal hoog.
- Als een onderneming rechtspersoon is, wordt zij zelf als partij beschouwd in de
juridische overeenkomsten die het zaken doen met zich meebrengt. Zij kan personeel
aannemen, verkoopovereenkomst sluiten en geld lenen bij de bank. Als een
onderneming dit niet heeft en eigendom is van een persoon, spreken we van een
eenmanszaak. Als er meerdere eigenaren zijn maar sprake is van
rechtspersoonlijkheid, is er een vennootschap onder firma of een maatschap. Een bv
en nv hebben een eigen rechtspersoon, een vof/ cv niet.
Bij een eenmanszaak is de eerste financieringsvorm het eigen vermogen. De
winsten worden gereserveerd: door de eigenaar niet gebruikt voor
privédoeleinden maar in de onderneming worden gelaten. De onderneming is
aansprakelijk voor schulden of faillissementen. Dit betekent dat als hij failliet
gaat en de schulden niet terug kan betalen, het kan zijn dat hij zelfs zijn auto
of huis moeten worden verkocht. De ondernemer van een eenmanszaak
betaalt inkomstenbelasting (in EU is het een hoger tarief bij een hoger
inkomen).
- Rechtsvorm bepaald onder andere: eigendom, financieringsmogelijkheden,
continuïteit, aansprakelijkheid, fiscale positie, mate waarin financiële gegevens/
cijfers zichtbaar zijn.
- Boekhoudverplichting is verplicht voor alle ondernemers, ze moeten de administratie
bijhouden. Eigenaar van eenmanszaak heeft geen publicatieplicht.