Toetscriteria
Nederlandse taal
MONDELING TAALONDERWIJS
Kerndoel 1
De leerlingen leren informatie te verwerven uit gesproken taal. Ze leren tevens die informatie,
mondeling of schriftelijk, gestructureerd te geven.
Kerndoel 2
De leerlingen leren zich naar vorm en inhoud uit te drukken bij het geven en vragen van informatie,
het uitbrengen van verslag, het geven van uitleg, het instrueren en bij het discussiëren.
Kerndoel 3
De leerlingen leren informatie te beoordelen in discussies en in een gesprek dat informatief of
opiniërend van karakter is en leren met argumenten te reageren.
SCHRIFTELIJK TAALONDERWIJS
Kerndoel 4
De leerlingen leren informatie te achterhalen in informatieve en instructieve teksten, waaronder
schema's, tabellen en digitale bronnen.
Kerndoel 5
De leerlingen leren naar inhoud en vorm teksten te schrijven met verschillende functies, zoals:
informeren, instrueren, overtuigen of plezier verschaffen.
Kerndoel 6
De leerlingen leren informatie en meningen te ordenen bij het lezen van school- en studieteksten en
andere instructieve teksten, bij systematisch geordende bronnen, waaronder digitale.
Kerndoel 7
De leerlingen leren informatie en meningen te vergelijken en te beoordelen in verschillende teksten.
Kerndoel 8
De leerlingen leren informatie en meningen te ordenen bij het schrijven van een brief, een verslag,
een formulier of een werkstuk. Zij besteden daarbij aandacht aan zinsbouw, correcte spelling, een
leesbaar handschrift, bladspiegel, eventueel beeldende elementen en kleur.
Kerndoel 9
De leerlingen krijgen plezier in het lezen en schrijven van voor hen bestemde verhalen, gedichten en
informatieve teksten.
TAALBESCHOUWING, WAARONDER STRATEGIEEN
Kerndoel 10
De leerlingen leren bij de doelen onder «mondeling taalonderwijs» en «schriftelijk taalonderwijs»
strategieën te herkennen, te verwoorden, te gebruiken en te beoordelen.
Kerndoel 11
De leerlingen leren een aantal taalkundige principes en regels. Zij kunnen in een zin het onderwerp,
het werkwoordelijk gezegde en delen van dat gezegde onderscheiden.
De leerlingen kennen
2
, regels voor het spellen van werkwoorden;
regels voor het spellen van andere woorden dan werkwoorden;
regels voor het gebruik van leestekens.
Kerndoel 12
De leerlingen verwerven een adequate woordenschat en strategieën voor het begrijpen van voor
hen onbekende woorden. Onder «woordenschat» vallen ook begrippen die het leerlingen mogelijk
maken over taal te denken en te spreken.
Engelse taal
Kerndoel 13
De leerlingen leren informatie te verwerven uit eenvoudige gesproken en geschreven Engelse
teksten.
Kerndoel 14
De leerlingen leren in het Engels informatie te vragen of geven over eenvoudige onderwerpen en zij
ontwikkelen een attitude waarbij ze zich durven uit te drukken in die taal.
Kerndoel 15
De leerlingen leren de schrijfwijze van enkele eenvoudige woorden over alledaagse onderwerpen.
Kerndoel 16
De leerlingen leren om woordbetekenissen en schrijfwijzen van Engelse woorden op te zoeken met
behulp van het woordenboek.
Rekenen/wiskunde
WISKUNDIG INZICHT EN HANDELEN
Kerndoel 23
De leerlingen leren wiskundetaal gebruiken.
Kerndoel 24
De leerlingen leren praktische en formele reken-wiskundige problemen op te lossen en redeneringen
helder weer te geven.
Kerndoel 25
De leerlingen leren aanpakken bij het oplossen van reken-wiskundeproblemen te onderbouwen en
leren oplossingen te beoordelen.
GETALLEN EN BEWERKINGEN
Kerndoel 26
De leerlingen leren structuur en samenhang van aantallen, gehele getallen, kommagetallen, breuken,
procenten en verhoudingen op hoofdlijnen te doorzien en er in praktische situaties mee te rekenen.
Kerndoel 27
De leerlingen leren de basisbewerkingen met gehele getallen in elk geval tot 100 snel uit het hoofd
uitvoeren, waarbij optellen en aftrekken tot 20 en de tafels van buiten gekend zijn.
Kerndoel 28
De leerlingen leren schattend tellen en rekenen.
3