Werkboek bestuursrecht II
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1.......................................................................................................................................2
Hoofdstuk 2.......................................................................................................................................9
Hoofdstuk 3.....................................................................................................................................18
Hoofdstuk 4.....................................................................................................................................24
Hoofdstuk 5.....................................................................................................................................30
Hoofdstuk 6.....................................................................................................................................36
Hoofdstuk 7.....................................................................................................................................40
Hoofdstuk 8.....................................................................................................................................46
Hoofdstuk 9.....................................................................................................................................50
Hoofdstuk 10...................................................................................................................................57
Hoofdstuk 11...................................................................................................................................62
Hoofdstuk 12...................................................................................................................................69
Hoofdstuk 13...................................................................................................................................75
Hoofdstuk 14...................................................................................................................................80
1: Startvraag.
- Welke bevoegdheid is door welk bestuursorgaan uitgeoefend?
- Waar gaat de zaak feitelijk over? Welke belangen staan er voor de partijen op het
spel?
- Wat is de rechtsvraag of wat zijn de rechtsvragen waar het in de casus om draait?
1
,Hoofdstuk 1
Werkgroepcasus I: ontheffing pluimveerechten
1: Startvraag.
- Welke bevoegdheid is door welk bestuursorgaan uitgeoefend?
De minister oefent zijn bevoegdheid tot het verlenen van ontheffingsvergunningen uit. In
casu wordt deze taak van de minister uitgeoefend door de staatssecretaris. De
staatssecretaris treedt op grond van art. 46 lid 2 GW op namens de minister. Dit is geen vorm
van attributie, delegatie of mandaat.
- Waar gaat de zaak feitelijk over? Welke belangen staan er voor de partijen op het
spel?
De minister dient te voorkomen dat meer dan 1.200.000 pluimveerechten verleend worden.
Hiertoe dient hij ervoor te zorgen dat slechts een deel van de aanvragen wordt toegekend, nu
het aantal aangevraagde pluimveerechten het aantal van 1.200.000 overschrijdt.
De appellante dient een ontheffing te krijgen voor de door hem aangevraagde
pluimveerechten teneinde een zo goed mogelijke uitvoering te geven aan zijn baan.
- Wat is de rechtsvraag of wat zijn de rechtsvragen waar het in de casus om draait?
Door appellante is aangevoerd dat het gebruik van een loting geen eerlijk instrument is. De
rechtsvraag in deze is daarom: Is het gebruik van een in casu gebruikte loting om de te
verdelen pluimveerechten te verdelen onder de aanvragers van een dergelijke ontheffing
toegestaan?
2: Is er voor het reguleren van het aantal te houden kippen en kalkoenen een wettelijke
bevoegdheid nodig?
Ja, hier is sprake van negatieve overheidsregulatie en derhalve is het legaliteitsbeginsel van
toepassing. Volgens art. 20 Meststoffenwet is het verboden meer kippen of kalkoenen te
houden dan het aantal pluimveerechten dat een bedrijf heeft. Op grond van art. 38 lid 2 kan
de minister ontheffing verlenen, dit is een indirecte beschrijving van de bevoegdheid van de
minister. Dit doet de minister op grond van art. 39 aan de hand van aanvragen.
3: is er voor het reguleren van het aantal te houden kippen en kalkoenen een bevoegdheid
tot het stellen van algemene regels?
Ja, art. 39 geeft de minister de mogelijkheid regels te stellen aan de aanvragen die worden
ingediend teneinde een ontheffing te krijgen. Hij kan bijvoorbeeld nadere regels stellen over
hoe een aanvraag ingediend moet worden: welke termijn, schriftelijk, voorzien van
handtekening, etc.
Hiertoe is de genoemde Uitvoeringsregeling gemaakt. Hierin staat dat slechts 1.200.000
ontheffingen verleend kunnen worden. Alleen goedgekeurde aanvragen kunnen in
aanmerking komen, en wanneer te veel aanvragen worden ingediend, kan het overschot
worden afgewezen op basis van het feit dat het aantal van 1.200.000 is overschreden.
2
,4: Wie heeft op welke wijze de in de vorige vraag bedoelde bevoegdheid verkregen?
Op basis van attributie is deze bevoegdheid bij de minister neergelegd.
5: Op welke wettelijke regeling(en) berust blijkens de casus de bevoegdheid van de
staatssecretaris van Economische Zaken om ontheffing te verlenen van het verbod om op
een bedrijf gemiddeld in een kalenderjaar een groter aantal kippen en kalkoenen te houden
dan het op het bedrijf rustende pluimveerecht?
Op basis van art. 46 lid 2 GW heeft de staatssecretaris de bevoegdheid om in de plaats van
de minister op te treden en zijn taken uit te voeren. De staatssecretaris draagt hierbij
verantwoordelijkheid, onverminderd de verantwoordelijkheid van de minister. Er is dus geen
sprake van delegatie of mandaat tussen de minister en staatssecretaris.
De minister en staatssecretaris zijn hetzelfde vanuit het bestuursrecht gezien. Dat
bovenstaande punt van de grondwet mag je dus passeren. De minister mag ontheffingen
verlenen. Dat is iets anders dan het indienen van een aanvraag. De minister en
staatssecretaris hebben dus twee bevoegdheden:
- Het stellen van regels omtrent het indienen van aanvragen (art. 39 Meststoffenwet)
- Het verlenen van een ontheffing (art. 38 Meststoffenwet)
6: Op welke wijze (door attributie, delegatie of mandaat) heeft de staatssecretaris de in de
vorige vraag bedoelde bevoegdheid verkregen?
Dat is door middel van attributie aan de minister.
7a: Stel dat bij wettelijk voorschrift een beschikkingsbevoegdheid is geattribueerd. Is voor
delegatie resp. mandaat van deze bevoegdheid een wettelijke grondslag nodig?
Op grond van art. 10:15 Awb is voor delegatie een wettelijke grondslag nodig.
Voor het verlenen van mandaat is geen wettelijke grondslag nodig, maar art. 10:3 Awb geeft
wel een viertal mogelijkheden waarbij mandaatverlening niet toegestaan is, dan wel
toegestaan is onder voorwaarden. In dit geval is er geen sprake van een
uitzonderingssituatie.
7b: Stel dat bij wettelijk voorschrift een bevoegdheid tot het vaststellen van wettelijke
voorschriften is geattribueerd. Is voor delegatie resp. mandaat van deze bevoegdheid een
wettelijke grondslag nodig?
Op grond van art. 10:15 Awb is voor delegatie een wettelijke grondslag nodig.
Voor het verlenen van mandaat is geen wettelijke grondslag nodig, maar art. 10:3 Awb geeft
wel een viertal mogelijkheden waarbij mandaatverlening niet toegestaan is, dan wel
toegestaan is onder voorwaarden. In dit geval is er wel sprake van een uitzonderingssituatie,
zie art. 10:3 lid 2 sub a Awb, want het gaat om algemeen verbindende voorschriften.
3
,8: Wat is – zie ook art. 38 Meststoffenwet – het verschil tussen een vrijstelling en een
ontheffing?
Een vrijstelling is een uitzondering op een verbod. Deze geldt voor iedereen die aan de
voorwaarden van de vrijstelling voldoet.
Een vrijstelling geldt voor iedereen die voldoet aan strenge eisen. Vaak zijn dit
bijzondere situaties, denk aan een biologische kippenboer. In dat geval hoeft geen
aanvraag ingediend te worden en volgt geen beslissing van het bevoegde
bestuursorgaan.
Een ontheffing is een besluit waarbij in een individueel concreet geval een uitzondering op
een wettelijk verbod wordt gemaakt.
Wanneer een ontheffing wordt verleend, dan geldt een maximum van 1.200.000
eenheden die beschikbaar zijn om te ontheffing. Ook dient een ontheffingsaanvraag
ingediend te worden. Bovendien krijgt de aanvrager een beslissing van het bevoegde
bestuursorgaan.
9: In r.o. 5.2 oordeelt het College dat de Uitvoeringsregeling voor zover het gaat om andere
bepalingen dan vormvoorschriften niet berust op een wettelijke grondslag in de zin van een
op- of overgedragen regelgevende bevoegdheid. Vervolgens kwalificeert het CBB deze
andere bepalingen als beleidsregels (conversie). Acht u deze conversie, mede gelet op het
legaliteitsbeginsel, geoorloofd?
Noot H.E. Bröring:
“Voor de rechtmatigheidsbeoordeling is van belang dat de loting niet berust op een wettelijk
voorschrift maar, na conversie, op beleidsregels. Ook in de eerdere uitspraken vond al
conversie plaats van zonder wettelijke grondslag vastgestelde wettelijke voorschriften (de
ministeriële Uitvoeringsregeling). Conversie is een door de rechter toegepaste truc, om te
redden wat er te redden valt. Dat de wetgever of het bestuur in de afgelopen tien jaar geen
aanleiding heeft gezien om de fout te herstellen, lijkt ervan te getuigen dat men niet sterk
aan juridische precisie hecht. Weliswaar is aanpassing van art. 38 Msw niet één-twee-drie
geregeld. Maar wijziging van de Uitvoeringsregeling in combinatie met de vaststelling van
beleidsregels is betrekkelijk vlot voor elkaar te krijgen. Of is het inderdaad drukte om niks? In
geval van schaarse vergunningen (ontheffingen) zijn vormvoorschriften van bijzonder belang.
Dat rechtvaardigt een regeling op het niveau van (op de wet gebaseerde) wettelijke
voorschriften. Hetzelfde kan echter worden gezegd van de methode van verdeling van de
schaarste. In dit licht was Sewandono in zijn noot terecht, uit een oogpunt van het
legaliteitsbeginsel, kritisch op de conversie.”
Noot Sewandono:
“Onbevoegd vastgestelde algemeen verbindende voorschriften worden door het college
geconverteerd in beleidsregels, waardoor toepassing van de afwijkingsbevoegdheid van art.
4:84 Awb in zicht komt. Bij de bekendmaking van beleidsregels wordt zo mogelijk vermeld uit
welk wettelijk voorschrift de bevoegdheid waarop de regels betrekking hebben, voortvloeit
(art. 4:83 Awb). Hier blijft na de conversie onbeantwoord om welk wettelijk voorschrift het
precies gaat. Waar blijft het legaliteitsbeginsel? Voor de betrokkenen schuilen de
waarborgen juist in de clausulering van bevoegdheden. Dergelijke aan conversie ontsproten
beleidsregels snoeren hun vrijheid in en kunnen onder omstandigheden leiden tot verdere
beperking van hun rechten dan de wettelijke clausulering toelaat.”
4
,Bij conversie zeg je achteraf dat je het anders ziet. Het is de vraag of de minister zulk soort
vragen wel mocht stellen. In art. 39 Msw staat dat de minister regels over aanvragen mag
stellen. Dat zijn geen regels over de procedure, dat is een stap te ver voor de bevoegdheid.
Art. 116 van de Uitvoeringswet kan eigenlijk de prullenbak in, dat is niet verbindend. Maar de
rechter past vervolgens conversie toe, waardoor ze het een beleidsregel maken. De rechter
ziet dat de minister de bevoegdheid heeft om beslissingen te nemen, de minister mag
namelijk ontheffingen verlenen. Op grond van art. 4:81 Awb mag de minister daarom
beleidsregels maken over het verlenen van ontheffingen. Daarom converteert de rechter de
regels uit de Uitvoeringswet als beleidsregels en verklaart ze toch van toepassing.
10: Stel dat artikel 39, eerste lid, Meststoffenwet luidt: “Bij algemene maatregel van bestuur
kunnen regels worden gesteld omtrent het indienen van aanvragen voor (…) ontheffingen (…)
die krachtens deze wet kunnen worden verleend (…).” Stel voorts dat, net als in de casus, de
minister de Uitvoeringsregeling heeft vastgesteld. De pluimveehouder legt u de vraag voor of
de minister wel bevoegd was de Uitvoeringsregeling vast te stellen en, zo niet, wat daarvan
de consequenties zijn.
In art. 39 staat nu dat vormvereisten gesteld kunnen worden aan een in te dienen
ontheffingsaanvraag. In overweging 5.2 staat dat behalve vormvereisten ook bepalingen zijn
opgenomen over de beslissing op de ingediende aanvragen. Deze bepalingen zijn in strijd met
het legaliteitsbeginsel omdat alleen vormvereisten wettelijk zijn toegestaan. Indien de tekst
aangepast wordt zoals hierboven aangegeven, dan hoeven de bepalingen uit de
Uitvoeringsregeling niet door middel van conversie omgezet te worden naar beleidsregels en
zijn ze zonder meer van toepassing. De minister is dan bevoegd de Uitvoeringsregeling vast
te stellen als AMVB.
Nu is het de regering die de bevoegdheid krijgt. Kan de regering deze weer doorgeven aan de
minister? Dit kan niet gedelegeerd worden, want er staat ‘bij AMvB’, niet ‘bij of krachtens’.
De Uitvoeringsregeling is opgesteld door de minister, die niet bevoegd is. Deze is dus niet
verbindend. Art. 4:81 Awb is niet van toepassing in dit geval, want de minister is niet
bevoegd. Je kunt de Uitvoeringsregeling dus niet omzetten naar beleidsregels. Die regels zijn
helemaal niet meer van toepassing.
Werkgroepcasus II: Mandaat: beschikking en beleidsregel
1: Startvraag
- Welke bevoegdheid is door welk bestuursorgaan uitgeoefend?
Het college van B&W van Rotterdam (het college) heeft haar bevoegdheid tot het uitkeren,
stopzetten en terugvorderen van een bijstandsuitkering uitgeoefend.
De bevoegdheid van het college inzake art. 58 lid 2 WWB
- Waar gaat de zaak feitelijk over? Welke belangen staan er voor de partijen op het
spel?
Het college heeft ten onrechte een te hoog bedrag aan bijstandsuitkering overgemaakt aan
appellante. Appellante heeft dit bedrag deels terugbetaald, maar voldoet nu niet meer aan
de betalingsverplichting. Het college vordert het restantbedrag terug, maar appellante is van
mening dat zij in aanmerking komt voor kwijtschelding, nu ten onrechte nadere beleidsregels
5
,zijn opgesteld (in strijd met het legaliteitsbeginsel), en ten onrechte en onjuist is
gemandateerd aan de directeur SoZaWe.
De schuld is niet kwijtgescholden aan de hand van een beleidsregel. Deze beleidsregels zijn
opgesteld door de directeur. De vraag is of deze directeur bevoegd was tot het vaststellen van
deze beleidsregels.
- Wat is de rechtsvraag of wat zijn de rechtsvragen waar het in de casus om draait?
Was het college bevoegd nadere voorwaarden te stellen in de beleidsregels?
Is de bevoegdheid van het college ten onrechte en onjuist gemandateerd aan de directeur
SoZaWe?
2: In deze zaak zijn drie soorten besluiten aan de orde: beschikkingen, beleidsregels en
wettelijke voorschriften in de zin van bestuurswetgeving. Mag mandaat worden verleend
voor:
A: het nemen van beschikkingen?
Ja, de uitzonderingen staan in art. 10:3 Awb.
B: het vaststellen van beleidsregels?
Ja, ook het vaststellen van beleidsregels kan gemandateerd worden. Dit moet dan wel
expliciet worden vastgesteld in het mandaatbesluit.
Mag gewoon in principe. Op grond van art. 1:3 lid 4 Awb is een beleidsregel geen avv, dus
art. 10:3 lid 2 sub a Awb is niet van toepassing.
C: het vaststellen van wettelijke voorschriften?
Ja, de uitzonderingen staan in art. 10:3 Awb.
Nee, zie art. 10:3 lid 2 sub a Awb, het maken van avv’s is verboden te mandateren.
3: Impliceert mandaatverlening voor beschikkingsbevoegdheid dat tevens mandaat is
verleend voor het vaststellen van beleidsregels? Waarom?
Nee. Kamerstukken II 1994/95 23 700 nr. 5, p.87 bepaalt dat mandaat van beleidsregels niet
geïmpliceerd kan worden, maar expliciet moet worden bepaald.
Kamerstukken staan in de uitspraak onder overweging 4.2.
4: Mag de bevoegdheid tot het verstrekken en intrekken van bijstand worden gedelegeerd
aan de directeur SoZaWe van de gemeente Rotterdam?
Nee, op grond van art. 7 lid 6 Participatiewet (blz. 3674 bundel) mogen zij de beoordeling en
vaststelling enkel mandateren. Delegatie is dus niet wettelijk bepaald en derhalve niet
toegestaan.
De directeur is een ondergeschikte van het College. Aan een ondergeschikte kun je niet
delegeren.
6
, Werkgroepcasus III: Twee mandaatbesluiten
1: Wat is het onderscheid tussen mandaat, volmacht en machtiging?
Mandaat = de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan besluiten te nemen.
Volmacht = het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen namens het college dan
wel de burgemeester.
Machtiging = het verrichten van alle overige handelingen die geen besluit of
privaatrechtelijke rechtshandeling zijn. Dit zijn bijvoorbeeld feitelijke handelingen.
2: Is de Awb van toepassing op volmacht en machtiging?
Nee, alleen rechtshandelingen in het kader van het publiekrecht vallen binnen de reikwijdte
van de Awb.
Art. 10:12 Awb: volmacht en machtiging volgen de bepalingen van mandaat.
3: Wat is de betekenis van ondermandaat?
Bij ondermandaat mandateert de oorspronkelijk gemandateerde een taak naar een tweede
gemandateerde. In die mandatering wordt de oorspronkelijk gemandateerde de
mandaatgever.
4: Het Mandaatbesluit voorziet in de mogelijkheid van ondermandaat. Zou ondermandaat
ook zijn toegestaan zonder dat daarin in het Mandaatbesluit is voorzien?
De oorspronkelijke mandaatgever dient akkoord te gaan met ondermandaat.
Moet dat expliciet worden opgenomen in het besluit of wordt dit gewoon vermeld in het
ondermandaatbesluit?
Dat moet wel op voorhand bekend zijn, dus er moet wel in het mandaatbesluit staan dat
ondermandaat mogelijk is. zie art. 2 lid 5 van het Mandaatbesluit, daar staat dat dat mag in
dit geval.
5: Wat is de betekenis van ondertekeningsmandaat?
Zie art. 10:11 Awb, dat houdt in dat de gemandateerde enkel een besluit, gemaakt door de
mandaatgever, mag ondertekenen. De gemandateerde neemt dus niet zelf een beslissing.
Dit noemt men ook weleens een machtiging, want het zetten van een krabbel is eigenlijk een
feitelijke handeling. Ondertekeningsmandaat is eigenlijk dus verwarrend.
6: Het Mandaatbesluit kent een regeling van ondertekeningsmandaat. Zou
ondertekeningsmandaat ook zijn toegestaan zonder deze regeling?
Ja, dat is toegestaan. Dat dient in een nieuw mandaatbesluit gepubliceerd te worden.
Ja, uit art. 10:11 Awb volgt eigenlijk dat ondertekeningsmandaat in bepaalde situaties
mogelijk, tenzij …. Dus eigenlijk mag het gewoon.
7