Samenvatting beroep SW
60 meerkeuzevragen, 3 antwoordopties
Per weekthema ongeveer 5 vragen: 3 kennis (bv. wie was…, wat waren de belangrijkste
oorzaken…, hoe dacht men over … in de Middeleeuwen). Geen jaartallen maar wel weten
welke ontwikkeling in welk tijdperk. (bv industrialisatie in NL: tweede helft negentiende
eeuw). 1 inzicht (bv. “Wat veranderde er niet aan … in de Middeleeuwen en de
negentiende eeuw”, “wat zijn de overeenkomsten tussen de visie van … en …”) en 1
toepassingsvraag: (bv “hoe zie je theorie … terug in het boek ‘het pauperparadijs’?)
Literatuur:
Tekst uit de dia’s (met nadruk de eerste vijf lessen)
Boek Bijlsma en Janssen en artikelen op ELO
Kennis uit eerste drie lessen kunnen toepassen op het boek ‘het pauperparadijs’
H1
Jouw zelfbeeld kan informatie bevatten over
Je rol en opvatting over hiërarchie in groep
De reden en oorzaak van je bestaan (‘ontstaansgeschiedenis’): zingeving
Je opvattingen over loyaliteit (aan wie en hoe)
Je opvattingen over goed en kwaad
Je omgangsvormen
De historische rechtvaardiging van recht en onrecht
Gezamenlijk vormen deze factoren je ‘identiteit’.
Identiteit
Kan op individuele mensen slaan, maar ook op:
Sociale groepen, zoals het gezin of een beroep
Kan uit een persoon of verband zelf komen, maar ook ‘opgelegd’ worden door andere
personen of verbanden.
De primaire omgeving waarin de identiteit gevormd wordt: het gezin
‘Verband bestaande uit het samenleven tussen een kind en tenminste één natuurlijke ouder.’
Dirk Damsma, 1999
‘ ‘Gezin is de term voor alle samenwerkingsvormen die een herkenbare sociale eenheid op
microniveau vormen, met al dan niet verwante personen die duurzame en affectieve banden
hebben en elkaar onderling steun en verzorging verlenen.’, Wikipedia, 2017
‘elk leefverband van één of meer volwassenen die verantwoordelijkheid dragen voor de
verzorging en opvoeding van één of meer kinderen’, Kabinet Kok I, 1996
, Raakt aan thema’s als: rolverdeling, huwelijk, opvoeding, seksualiteit, status, opvoeding, orde
in de samenleving, normen & waarden, levensbeschouwing etc.
De middeleeuwen 500-1600
• Ontstaan van het denken over ‘het gezin’ in 15 de en 16de eeuw.
• Rol van de vrouw was problematisch: heks versus heilige maagd Maria.
• Mannelijk gezag en leiding stond centraal.
• Vrouwen dienden zich te onderwerpen aan de man óf aan Christus (als non)
• In Nederland: demografische beweging naar het ‘kerngezin’: vader, moeder, kinderen.
In 1500: gezin wordt belangrijkste zelfstandige leefgemeenschap.
Op te merken in de veranderende taal:
Gesindte: ‘het gevolg van de heer’
Huysgezin: ‘biologisch gezin en inwonend personeel’
Gezin: ‘het biologische kerngezin’
Veranderingen in de Middeleeuwen:
Pre-kapitalistisch gezin
Gearrangeerde huwelijken
Oudste zoon erft vaak alles
Agnatisch: belangen familie zoon staan voorop
Gezin in context van de bredere familiebelangen.
Kapitalistisch gezin
Initiatief gezinsvorming bij partners
Zonen en dochters erven evenveel ‘kindsdeel’
Cognatisch: belangen beide families even groot.
Gezin relatief autonoom tov bredere familie.
Vroeg moderne tijd: de Gouden Eeuw 17e eeuw
Trouwen mocht vanaf 12 jaar gebeurde vaak pas vanaf 25
Kleine gezinnen. door hoge kindersterfte ( 50% sterft voor het 25 ste jaar), en een hoge
huwelijksleeftijd: boven de 25
Bijzonder voor West-Nederland: kleine gezinnen, Oorzaak: economische structuur:
specialisatie, kleine boerderijen, weinig grootgrondbezit, veel mensen in loondienst.
Opmerkelijk: wettelijk had de vrouw weinig te zeggen, maar in de praktijk had ze veel
vrijheid: beweging, financieel (huishoud pot), kon haar man beklagen bij bijvoorbeeld de
kerk.
, De kindertijd is geen aparte levensfase
Kinderen: twee opvattingen
I: Tabula Rasa (onbeschreven blad): kernwoorden: liefde, gelijkwaardigheid, stimuleren. >
humanisten
II: Erfzonde: ‘geneigtheidt tot alle quaat’: kernwoorden: orde, discipline, tucht, strengheid >
orthodoxe gereformeerden
> de praktijk was zelden zo zwart-wit.
TOETS: Opvallend is dat de seksuele vrijmoedigheid van de Middeleeuwen vervangen
wordt door nadruk op zedelijkheid, taboeïsering van seksuele termen en omgang. Seksuele
censuur ontstond, kleding werd kuiser.
Periode 1850 – 1960
• Door (late) industrialisatie wordt loonarbeid de norm. Er ontstaat een stedelijke
arbeidersklasse en er is sprake van een trek van het platteland naar de stad.
• Rond 1900 neemt de zuigelingensterfte enorm af door woningwetten, riolering,
consultatiebureau’s en inzicht in belang van borstvoeding
• Ook de sterfte onder oudere kinderen en volwassen neemt af. Men krijgt minder kinderen,
maar die blijven langer leven waardoor gezinsgrootte stabiel blijft tot 1920. (rond de vier
personen).
• Tot 1945 veel relatief grote gezinnen (tenminste 4 kinderen). Mn de katholieke kerk en
gereformeerde kerk zagen de ‘vermenigvuldiging’ als voornaamste taak van het gezin en
stimuleerden actief grote gezinnen. Na de oorlog trouwt men eerder en krijgt eerder
kinderen.
• TOETS: Men ontdekte een aantoonbaar positief verband tussen zuigelingensterfte en
vrouwenarbeid. Vrouwen die werkten, gaven geen borstvoeding. Consultatiebureau’s,
vaccinaties, riolering schoolartsen, algehele medicalisering van de opvoeding doen de rest.
• Katholieke en gereformeerde gezinnen waren significant groter.
Zedelijkheidsoffensief
Actieve bestrijding van prostitutie en drankzucht door m.n. de kerk.
Opvoeren van sociale controle om verleidingen als dansen, onzedelijke kleding, make-up,
bioscoopbezoek te weerstaan.
Scheiden van jongens en meisjes (katholieke scholen/internaten)
Huwelijk = voortplanting, niet genieten van seks.
Aanleren van schaamte ten aanzien van seksualiteit en lichaam.
Verbod op openbare verkoop van anticonceptie, bordelen, seksueel contact onder de 16,
pornografie, gokken etc. (zedelijkheidswetten van 1911)
, Nederlandsche Nieuw Malthusiaanse Bond – 1881
Liberale club: voor geboortebeperking vanwege “een groot maatschappelijk kwaad voor
mannen zowel als voor vrouwen om aan meer kinderen het leven te schenken dan zij kunnen
voeden, kleeden en huisvesten”
Aletta Jacobs introduceert het pessarium wegens grote belangstelling voor
geboortebeperking.
Felle tegenstand vanuit de kerk: de ware christen kent geen wellust en onthoudt zich van
seksuele prikkeling.
Eugenetische inslag: met name paupers moesten aan geboortebeperking doen: kwaliteit gaat
voor kwantiteit.
TOETS: Het ‘nieuwe’ zit hem in de afwijkende visie dat de bond een grote rol voor
anticonceptie zag itt Malthus die meer zag in zelfbeperking en ontmoediging.
1874: Kinderwetje van Van Houten > verbod op kinderarbeid tot 12 jaar
1901: Kinderwetten > ontheffing en ontzetting uit ouderlijke macht
1900: Leerplichtwet > tenminste 6 jaar lager onderwijs
1911: Woningwet > zie vorige dia
1939: kinderbijslag
1959: Weduwen- en wezenwet > staatsuitkering voor W & W
1965: Algemene bijstandswet > bestaansminimum gegarandeerd.
1960 – nu: het postmoderne gezin
1962: introductie van ‘de (anticonceptie) pil’; minder kinderen, meer aandacht. Een gezin
‘overkomt je niet’, maar plan je.
Dus: veel kleinere gezinnen vanaf 1965-1970.
Toename ‘alternatieve gezinsvormen’ sinds 1970: adoptiegezinnen, ‘patchwork’gezinnen,
eenoudergezinnen, BOM-moeders.
Individuele ontplooiing wordt belangrijk en echtscheidingen worden makkelijker en nemen
toe.
Toch is het ideaal van velen nog steeds het ‘moderne’ gezin, zonder de vastliggende
rolpatronen van de jaren ’50 en ’60.
H2 Migratie
Aan de hand van het thema ‘migratie’ bekijken we de impact van drie grote historische
gebeurtenissen en hun invloed op de levensloop van mensen en gezinnen.