Samenvatting radiologie
Werking röntgenbuis
KNAP ezelsbruggetje: Kathode = negatief en anode = positief.
Onderdelen:
Het 3D statief. Het kan in 3 richtingen bewegen. 2x rails en een ophanging.
Een flexibele slang, met de hoogspanningskabels die de buis met de generator verbinden.
De röntgenbuis in een afgewerkte behuizing. Met daarin een röntgenbuisomhulling die
lood bevat om straling in ongewenste richtingen te blokkeren en een buisvenster die
aansluit op het diafragma waar juist wel de straling doorheen gaat.
Het diafragma waarmee het lichtveld en röntgenveld ingesteld wordt. Licht via een spiegel
projecteert alsof het uit het focus komt. Met de collimators kan het begrenst worden voor
wat er voor de opname nodig is. Ook zit er vaak een meter in waarmee de dosis kan
worden berekent.
Collimator bestaat uit lamellen, die van positie kunnen veranderen.
Bedieningspaneel.
Met een min teken wordt de kathode kant van de buis aangegeven
Met een plus teken wordt de anode kant van de buis aangegeven
De glas buis waarin de kathode en anode zitten, is vacuüm, zodat de
elektronenbundel niet gestoord wordt. Ook zal nu de gloeidraad niet
opbranden.
Je hebt hoogspanning nodig om röntgenstraling op te wekken. Van
wisselspanning wordt gelijkspanning gemaakt door de generator.
De gloeidraad wordt verhit door een klein stroompje waarbij een wolk van vrije elektronen rondom de gloeidraad
ontstaat. Dit is als je de knop half indrukt.
Als je de knop helemaal indrukt wordt er een hoogspanningsverschil tussen de kathode en anode aangelegd. De
elektronen gaan van min naar plus. Omdat de spanning zo hoog is, gaan de elektronen met een zeer hoge snelheid
naar de anode. Er ontstaat 99% warmte en 1% röntgenstraling.
Omdat er veel warmte vrijkomt, wordt er gewerkt met een draaiende anode, zodat niet steeds hetzelfde stukje
anode wordt verhit. Nu kan je de buis zwaarder belasten.
Totstandkoming röntgenopname
Het is gebaseerd op het principe van verzwakking. Elk materiaal of weefsel verzwakt de straling in meer of mindere
mate. Materialen met een hoge dichtheid, atoomnummer (effectief atoomnummer: een weefsel bestaat niet alleen
maar uit dezelfde atomen, dus wordt het gemiddelde genomen.) en of dikte, zullen meer verzwakken (zoals botten
ten opzichte van zacht weefsel).
De verhouding tussen de stralingsintensiteit die er in gaat en er uit komt, noemen we de transmissie.
De verschillen tussen de stralingsintensiteit in weefsel, is het stralencontrast.
De verschillen in grijswaarden van weefsels, noemen we het beeldcontrast.
Elke stralingsdosis wordt aan een bepaalde grijswaarde gekoppeld, zodat er een afbeelding kan worden gemaakt.
, Ontdekking röntgenstralen
Röntgenstralen en de toepassing ervan
Er kan ook karakteristieke straling ontstaan. Af en toe raakt een elektron een schilelektron in het atoom. Die kans is
klein. Het schilelektron wordt dan uit zijn baan gestoten en een elektron uit een hogere schil vult de lege plek op. Het
verschil in energie tussen die schillen komt dan vrij als karakteristieke straling. Er zijn een aantal mogelijke
verplaatsingen binnen de schillen, die allemaal hun eigen specifieke fotonen opleveren. Minimaal 58 keV binnen de
radiologie. Hoger kV zorgt voor meer remstraling en er zal een toename zijn in röntgenstraling als de energie maar
hoog genoeg is. Elk röntgenfoton dat op de detector terecht komt, zal een elektrisch signaal geven. Meer fotonen,
hoger signaal.
Onderdelen en hulpmiddelen
Schakeltafel, generator, röntgenbuis (focus), diafragma, onderzoekstafel, strooistralenrooster 2x, bucky lade,
flatpanel detector 2x, hulpmiddelen, kathode, anode, wandstatief, opnameknop, aan/uit schakelaar,
hoogspanningskabels.
De instellingen uitvoeren volgens de instelcriteria, zoals beschreven in de leerboeken en de
hierbij gemaakte keuzes beargumenteren.
De keuze voor belichtings-, acquisitie- en
reconstructieparameters beargumenteren.
aan de hand van de beoordelingscriteria,
aangeven of een opname voldoet aan de
gestelde criteria.
Het begrip superpositie en summatie kunnen
toelichten.
Welke factoren zijn hierop van invloed.
Hoe wordt in de praktijk rekening gehouden
met superpositie.
Uit kunnen leggen waarom er standaard twee
loodrechte opnamen worden vervaardigd.
De relevante anatomie van de hand herkennen op een röntgenopname.
• Phalanx
• Digitus 1 t/m 5
• PIP
• DIP