Samenvatting Goederenrecht C.S.
Hoorcollege 4: Pandrecht op vorderingen II
Verrekening buiten faillissement: art. 6:127 lid 2 BW: schuldenaar kan verrekenen als:
Hij een prestatie te vorderen heeft die beantwoord aan zijn schuld.
Jegens dezelfde wederpartij
Hij bevoegd is tot betaling van zijn schuld, en
Hij bevoegd is tot het afdwingen van betaling van zijn vordering,
Verrekening kan alleen bij een vordering en schuld die elkaars spiegelbeeld zijn, met
dezelfde partijen en dezelfde prestaties. De schuld moet betaalbaar zijn en de vordering
opeisbaar.
Wanneer een schuldenaar, die bevoegd is tot verrekening, aan zijn schuldeiser verklaart dat
hij zijn schuld met een vordering verrekent, gaan beide verbintenissen tot een
gemeenschappelijk beloop teniet, art. 6:127 lid 1 BW. Voor verrekening is een verklaring van
de schuldenaar nodig en de verrekening moet worden ingeroepen. Een verklaring kan in elke
vorm geschieden en kan ook besloten liggen in een of meer gedragingen, art. 3:37 lid 1 BW.
Een verweer dat de tegenvordering moeilijk vast te leggen is, kan een rechter passeren als
de tegenvordering niet op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld, art. 6:136 BW. De
vordering moet afdwingbaar zijn.
Verruiming verrekening in faillissement
De vordering hoeft niet opeisbaar te zijn en de schuld niet bepaalbaar. Het is voldoende dat
de schuld en de vordering beide reeds bestonden ten tijde van de faillietverklaring of
voortvloeien uit handelingen voor de faillietverklaring met de gefailleerde verricht, art. 53 Fw.
De vordering op de gefailleerde wordt zo nodig berekend conform art. 130 en 131 Fw,
Art. 53 lid 3 Fw voegt hieraan toe dat de curator geen beroep kan doen op art. 6:136 BW,
dat bepaalt dat de rechter een vordering ondanks een beroep van de gedaagde op
verrekening kan toewijzen, indien de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze
is vast te stellen en de vordering overigens voor toewijzing vatbaar is.
De drie leden van art. 53 Fw verruimen mogelijkheden voor een schuldenaar van de
gefailleerde, die tevens schuldeiser is, om zich op verrekening te beroepen aanzienlijk. Het
gaat niet om verruiming t.o.v. art. 6:130 BW, maar om het vereiste van afdwingbaarheid
(6:127 lid 2) en om het in art. 6:136 BW genoemde vereiste dat de gegrondheid van het
beroep op verrekening op eenvoudige wijze is vast te stellen.
Wie voor de faillietverklaring te kwader trouw een vordering heeft overgenomen kan deze
niet verrekenen, en na faillietverklaring overgenomen vorderingen of schulden kunnen
nimmer worden verrekend, art. 54 Fw. Art. 53 Fw is regelend recht, artt. 54 en 55 Fw
dwingend.
Aan een contractuele beperking, uitsluiting of uitbreiding zijn grenzen verbonden: de
overeenkomst waarin de verrekeningsbevoegdheid nader is geregeld moet voor de
faillietverklaring zijn gesloten, en de te verrekenen schuld en vordering moeten zijn ontstaan
voor de faillietverklaring of voortvloeien uit handelingen die voor de faillietverklaring zijn
verricht.
De schuldeiser kan zijn vordering op de gefailleerde schuldenaar alleen verrekenen met een
schuld aan diezelfde schuldenaar. Daarom is verrekening niet mogelijk indien de schuld van
de schuldeiser niet bestaat t.o.v. de gefailleerde, maar bv t.o.v. de gezamenlijke schuldeisers
of de boedel. Ook een bestuurder van een failliete vennootschap, die door de curator van die
1
,vennootschap o.g.v. art. 2:248 BW wordt aangesproken voor het boedeltekort, kan zijn
schuld aan de failliete vennootschap.
Het vereiste van art. 53 Fw (schuldenaar van de gefailleerde moet ook schuldeiser van de
gefailleerde zijn om een beroep op verrekening te kunnen doen) kan niet krachtens de
overeenkomst in een faillissement buiten toepassing worden verklaard.
Indien sprake is van een geconsolideerde afwikkeling dan is er geen aanleiding om een
schuldenaar van één van de failliete boedels met een tegenvordering op één van die boedels
als gevolg van de geconsolideerde afwikkeling te beperken in zijn recht op verrekening. Het
beschouwen van de failliete boedel als één boedel aan de actiefzijde brengt in dit opzicht
ook mee dat de boedels aan de passiefzijde als één boedel moeten worden beschouwd, mits
aan de voorwaarden voor verrekening in faillissement is voldaan.
Vorderingen en schulden ontstaan voor de faillietverklaring
De schuldeiser kan zijn schuld aan gefailleerde verrekenen met een vordering op de
gefailleerde, indien beide zijn ontstaan voor faillietverklaring. Het ontstaansmoment is van
belang.
De schuldeiser van de gefailleerde kan zijn verplichting jegens de curator tot terugbetaling
van paulianeus verkregen gelden niet verrekenen met een vordering op de gefailleerde
ontstaan voor de faillietverklaring.
Voor de verrekening is het ontstaansmoment van de vordering en schulden niet altijd
doorslaggevend. De vorderingen en schulden kunnen ook worden verrekend, indien zij
voortvloeien uit handelingen voor faillietverklaring met gefailleerde verricht. Dit maakt het
mogelijk om een schuld die uit afwikkeling van een voor de faillietverklaring tot stand
gekomen rechtsbetrekking voortvloeit te verrekenen. Ook als het niet voor faillietverklaring is
ontstaan.
Art. 53 Fw heeft geen ruime strekking. Van toepassing kan met name geen sprake zijn als de
rechtstreekse oorzaak van het ontstaan van de schuld ligt in een na de faillietverklaring
verrichte rechtshandeling van een derde, welke zelf geen veerband houdt met de voor de
faillietverklaring gesloten overeenkomst waarop de vordering is gegrond.
Er is echter geen connexiteit vereist tussen de vordering en de schuld die in verrekening
wordt gebracht. Uit afwikkeling van een voor de faillietverklaring tot stand gekomen
rechtsbetrekking voortvloeit en dat die vordering meer dan slechts enig verband houdt met
deze rechtsbetrekking. De Hoge Raad heeft een uitzondering aanvaard op art. 53 Fw, voor
een na de faillietverklaring gesloten, nadien voortdurende overeenkomst, krachtens welke
die (huur)schuld de tegenprestatie betreft voor een prestatie die vanaf de faillietverklaring
t.l.v. de boedel moet worden verricht. O.g.v. deze uitzondering kan de na faillietverklaring
ontstane huurschuld niet in verrekening worden gebracht met een vordering van de huurder
op de boedel die met de huurovereenkomst geen verband houdt.
Andere verrekeningskwesties
Indien de curator een vordering die tot de boedel behoort overdraagt aan een derde, blijft het
verrekeningsregime o.g.v. art. 53 Fw van toepassing? Het in art. 6:145 BW ten grondslag
liggende beginsel brengt mee dat art. 53 lid 3 Fw van overeenkomstige toepassing wordt
geacht bij cessie door de curator. De debiteur van de vordering, die zich jegens de curator
zou kunnen beroepen op art. 53 lid 3 Fw, kan dat ook doen jegens de cessionaris.
Verrekening is ook mogelijk na overdracht van een vordering onder opschortende
voorwaarde.
Een regresvordering komt voor verrekening in aanmerking als de regresvordering voortvloeit
uit een handeling die voor de faillietverklaring met de failliet is verricht.
2
,Indien het onder een bank ten laste van een rekeninghouder gelegde derdenbeslag vervalt
door het faillissement, verkrijgt de bank de verruimde verrekeningsbevoegdheid o.g.v. art. 53
Fw om een vordering op de gefailleerde rekeninghouder te verrekenen met het beslagen
bedrag. De bank komt hierdoor in een gunstigere positie te verkeren.
Bij verpanding of cessie van een vordering spelen bij faillissement verrekeningsvragen. De
bank kan zich verhalen op overboekingen op de g-rekening die na de faillietverklaring
hebben plaatsgevonden. Het pandrecht komt niet van rechtswege te rusten op de vordering
tot betaling van de koopprijs van die zaken, indien deze zaken met toestemming van de
pandhouder aan een derde worden verkocht. Hier is voor de uitzondering uit Mulder
q.q./CLBN geen plaats: de bank kan zich niet d.m.v. verrekening op na het uitspreken van
faillissement op de rekening van pandgever bij bank te ontvangen opbrengst van de verkoop
van roerende zaken verhalen.
Art. 53 Fw geldt voor schuldeisers van gefailleerde en niet voor de curator van schuldeiser.
Verrekening door de curator; boedelschulden
Art. 53 Fw geeft alleen aan de schuldeiser een van art. 6:127 BW afwijkende regeling voor
verrekening. Deze regeling geldt niet voor de curator. Hij kan enkel verrekenen als aan art.
6:127 BW is voldaan. Voor de curator geldt niet de beperking dat de door de curator te
verrekenen schuld van de boedel is ontstaan voor datum van faillissement of voortvloeit uit
een voor datum faillissement reeds bestaande rechtsverhouding. Wel geldt het vereiste dat
de tegenvordering opeisbaar is.
Ziet de curator daar een goede reden voor, dan verheft hij de schuld tot boedelschuld,
waardoor de te verrekenen vordering en schuld niet langer tot van elkaar gescheiden
vermogens behoren ex art. 6:127 lid 3 BW, en niets zich in beginsel meer tegen verrekening
verzet.
Art. 53 Fw geldt niet voor boedelschulden, in die zin dat schuldeiser zijn pre-faillissements-
vordering op de boedel niet kan verreken met een boedelschuld aan de boedel.
Boedelschulden kunnen wel worden verrekend met boedelvorderingen o.g.v. art. 6:127 e.v.
BW.
Geen verrekening bij een overwaarde-arrangement en stonering.
Begrenzing verrekeningsmogelijkheden in faillissement
De ruime mogelijkheden om in faillissement te verrekenen o.g.v. art. 53 Fw zouden
aanleiding kunnen geven tot misbruik. Immers, een schuldenaar die het faillissement van zijn
schuldeiser ziet aankomen, zou vorderingen op die schuldeiser kunnen kopen om die
vorderingen vervolgens voor het volle bedrag te verrekenen. Of een schuldeiser van de later
gefailleerde zou een schuld aan laatstgenoemde met diens medewerking kunnen
overnemen.
Om dit te voorkomen bepaalt art. 54 lid 1 BW dat hij die een schuld aan de gefailleerde of
een vordering op de gefailleerde voor de faillietverklaring van een derde heeft overgenomen,
niet bevoegd is tot verrekening, indien hij bij de overneming niet te goeder trouw heeft
gehandeld. Art. 54 lid 2 Fw voegt hieraan toe dat na de faillietverklaring overgenomen
schulden nooit kunnen worden verrekend.
Degene die een vordering of een schuld overneemt is niet te goeder trouw, indien hij bij de
overneming wist dat de later gefailleerde in een zodanige toestand verkeerde dat zijn
faillietverklaring was te verwachten. Op de regel dat een niet te goeder trouw overgenomen
vordering of schuld niet kan worden verrekend, kan alleen een beroep worden gedaan
door de curator en niet door een opvolger van de curator onder bijzondere titel.
De curator moet bewijzen dat degene die de vordering of de schuld overnam, niet te goeder
trouw was. Dit is hij als hij het wist of zou moeten verwachten. Dit mag niet zo ver worden
opgerekt dat mogelijk moest houden of rekening hield met er ook onder valt.
3
, Met art. 54 Fw is beoogd verrekening uit te sluiten in die gevallen waarin een schuldenaar of
een schuldeiser van de boedel een vordering of een schuld van een derde overneemt met
het doel zichzelf de mogelijkheid van verrekening te verschaffen. Subrogatie kan niet worden
aangemerkt als overneming van een vordering ex art. 54 lid 2 Fw, nu het doel van de
aflossing die tot de subrogatie had geleid niet was het mogelijk te maken van verrekening,
maar voorkoming van een uitwinning, welke uitwinning evenzeer tot subrogatie zou hebben
geleid.
De verplichting tot betaling van huur van een pandhouder die de bodemverhuurconstructie
heeft toegepast is een schuld van de pandhouder als huurder en geen overgenomen schuld
van de gefailleerde ex art 54 Fw. Art. 54 Fw strekt ertoe verrekening uit te sluiten in die
gevallen waarin een schuldenaar of een schuldeiser van de boedel een vordering of een
schuld van een derde overneemt met het doel zichzelf de mogelijkheid van verrekening te
verschaffen en dat deze strekking niet rechtvaardigt om het toepassingsbereik van deze
bepaling te doen uitstrekken tot het geval waarin voor faillietverklaring een goed van de
schuldenaar wordt gekocht en een verrekenbare schuld wordt gecreëerd.
Indien een debiteur van de schuldenaar zijn schuld aan deze voldoet door storting op diens
bankrekening, maakt de bank zich door creditering van die rekening tot debiteur van de
schuldenaar, terwijl zij weet dat faillissement van schuldenaar reeds is aangevraagd, moet
worden geoordeeld dat het geval van art. 54 Fw zich voordoet en niet dat van art. 53 Fw.
Mulder q.q./CLBN: deze strenge regels m.b.t. verrekening gelden niet voor door de bank in
het zicht van de faillietverklaring of daarna ontvangen girale betalingen ter voldoening van
aan de bank stil verpande vorderingen waarvan zij nog geen mededeling heeft gedaan.
Het maakt geen verschil of de bank voor of na faillietverklaring van de rekeninghouder een
beroep op verrekening doet.
De strenge verrekeningsregels zijn niet van toepassing als een bank die afstand heeft
gedaan van haar recht van hypotheek en/of haar pandrecht in het kader van een vrijwillige
verkoop door de eigenaar de opbrengst van het aanvankelijk verhypothekeerde en/of
verpande goed met instemming van de verkoper van dat goed rechtstreeks aan haar laat
voldoen. In dit geval gaat de vordering door betaling i.p.v. door verrekening teniet. Dit moet
door uitleg van de betrokken afspraken tussen de verkoper en de bank worden vastgesteld.
Indien de bank de schuld van de pandgever uit de kredietovereenkomst waarvoor het
pandrecht was gevestigd van de executieopbrengst afhoudt door het negatieve saldo van de
rekening waarop het krediet werd geadministreerd te verrekenen met het saldo van de
bankrekening waarop de opbrengsten door de pandgever zijn ontvangen, deze handeling
nog onderdeel uitmaakt van de executoriale verkoop.
Voor zover die opbrengst de vordering van de bank op de pandgever niet overtreft, is de
bank niet tot schuldenaar van de pandgever geworden, nu zij o.g.v. art. 3:253 lid 1 BW tot de
executieopbrengst gerechtigd is. Indien de bank afstand doet van haar recht hypotheek bij
vrijwillige verkoop van een onroerende zaak en de opbrengst met instemming van de
verkoper rechtstreeks aan zich laat voldoen, is geen sprake van een schuldoverneming,
maar van rechtstreekse betaling. De bank kan een vordering tot vergoeding van gederfde
winst die na faillissementsverklaring ontstaat niet verhalen op de opbrengst van vorderingen
die aan de bank waren verpand voor al haar bestaande en toekomstige vorderingen.
Indien een schuldeiser kort voor faillissement van zijn schuldenaar goederen koopt en
koopprijs verrekent met zijn vordering op de schuldenaar, dan kan het in strijd met art. 54 Fw
zijn.
4