College 1 Hofstetter (= algemene leer& onderwijsproblemen + onderdeel rekenen
12 september
Hoofdstuk 1 van ‘Handboek diagnostiek in de leerlingbegeleiding’ goed doorlezen.
Twee verschillende typen: leerproblemen en leerstoornissen.
Leerprobleem: normaal verschijnsel, leren gaat met vallen en opstaan. Een leerprobleem is niet
structureel, het kan met de tijd weer vervagen. Blijft het probleem wel hardnekkig bestaan, is er
wellicht sprake van een leerstoornis.
Leerstoornis: hardnekkig aanwezig (bijv. dyslexie). Binnen de leerstoornissen twee richtingen te
onderscheiden: primair (specifiek op één vakgebied, bijv. dyslexie) en secundair (bij elk vakgebied
last van, bijv. adhd)
Primaire leerproblemen of leerstoornissen zijn het gevolg van specifieke problemen die zich
manifesteren in het leren van die schoolse vaardigheden zelf, zonder dat in principe andere facetten
van de ontwikkeling vertraagd hoeven te zijn.
Secundaire leerproblemen zijn het gevolg van omstandigheden buiten het leren van die vaardigheden
zelf. Deze kunnen hun oorsprong in de omgeving van het kind (zoals gezin, de school, het milieu of de
cultuur) of in een ander probleem van het kind zelf (zoals een handicap, emotioneel of
gedragsprobleem) dat het leren in bredere zin negatief beïnvloedt.
Verbaal IQ: woordenschat, taalgevoel, redeneringsvermogen (valt rekenen bijv. onder).
Performaal IQ: praktische omgang met kennis, hoe los je een probleem op? (motorische
vaardigheden, ruimtelijk inzicht etc.)
VP-kloof: het verschil tussen VIQ en PIQ, wanneer groter dan 12 is er sprake van een VP-kloof. Niet
te veel waarde aan deze kloof hechten, want is het een oorzaak of een gevolg? Wanneer performaal
beter is, gaat het kind dit deel meer gebruiken, waardoor deze beter ontwikkeld en het verbale gedeelte
ten opzichte van het performale deel achterblijft.
Gemiddeld IQ: 85 – 115
Zwak begaafd: 70 – 85
Zeer zwak begaafd: < 70
Goed begaafd: 115 – 130
Hoogbegaafd: > 130
Het definiëren van een leerstoornis gebeurt door een orthopedagooggeneralist.
Definiëren van een leerstoornis door te kijken naar:
- Achterstand -> achterlopen op basis van mogelijkheden (gezien de eigen mogelijkheden die
het kind zou moeten kunnen qua IQ)
- Exclusiviteit -> wanneer problemen bij één bepaald onderdeel aan de orde komen is er bijv.
sprake van dyslexie. Wanneer de problemen verspreid liggen, kan de oorzaak bijv. een lager
IQ zijn.
- Hardnekkigheid -> geen vooruitgang te zien.
Specific learning disability: geen onderverdeling meer in verschillende gebieden (dyslexie,
dyscalculie etc)
Didactische resistentie: extra instructie voor probleemgebied (minstens een half jaar lang, wanneer
dit een criterium is voor een leerstoornis duurt het dus minstens een half jaar voordat de diagnose
wordt gesteld.
Response to Instruction: vroegtijdig beginnen met aanbieden, zodat ook vroegtijdig de evt.
leerproblemen boven water komen. Voorbeeld hiervan zijn taal- en rekenactiviteiten in de kleuterklas.
RtI is preventief en besteedt aandacht voor ‘precursors’ van lezen, spellen en rekenen. Het vroegtijdig
beginnen van leerstof heet ook wel de voorschotbenadering.
,Meten van leerprestaties door middel van verschillende toetsen:
- Standardized achievement assessment (SAT) = norm-referenced testing (norm = anderen) (vb.
CITO-LVS, BRuS-EMT )
- Formative assessment = criterion-referenced testing (criteria = goal/standard -> in hoeverre
het kind het doel al behaald heeft d.m.v. toetsen)
- Informal assessment (error analysis) (vb. foutenanalyse dictee, leerkracht kijkt aan de hand
van de foutenanalyse waar extra instructie nodig is)
- Authentic assessment (problem-solving ability) (‘procesdiagnostiek’bij begrijpend lezen of
rekenen: bij risicioleerling in gesprek gaan over foute gebieden -> wat gaat er fout in het
proces?)
Onderwijsaspecten waarvan de kwaliteit van het onderwijs afhankelijk is:
- Leerstofaanbod - Klassenmanagement
- Leertijd - Didactisch handelen (o.a. effectieve instructie)
- Pedagogisch handelen - Pedagogisch handelen (o.a. responsiviteit leerkracht)
- Schoolklimaat
Vóór 1990 hadden alle scholen een eigen beleid, daarna kwam het project ‘Samen naar school’
waarin scholen meer moesten gaan samenwerken. (1990 – WSNS) In 1998 kwam de wet op het
primair onderwijs (PO). De gevolgen hiervan zijn als volgt:
- IOBK (in ontwikkeling bedreigde kleuters), LOM (leer- en opvoedingsmoeilijkheden) en
MLK (moeilijk lerende kinderen) worden samen SBO (speciaal basis onderwijs).
- Formalisering samenwerkingsverbanden ‘Weer samen naar School’
- (terugdringen omvang speciaal onderwijs), echter is dit niet gelukt.
Samenwerkingsverbanden (SWV):
- Één of twee SBO-scholen met een groep reguliere basisscholen (= OPDC, orthopedagogisch
didactisch centrum. :VO, voortgezet onderwijs)
- Ambulant begeleider SBO geeft zorgstructuur in SWV als continuüm van zorg
- Leerling kan naar SBO als basisschool en PCL (permanente commissie leerlingenzorg) dat
aangewezen vinden (criteria verschillen per regio), met of zonder LGF
(leerlinggebondenfinanciëring = rugzakleerling).
Ouders kiezen zelf of kind naar regulier gaat met een rugzakje, of dat het naar de SBO gaat.
Speciaal basis onderwijs blijft groeien, daarom in 2003 WEC.
In 2003 kwam de Wet op de Expertise Centra (WEC) & bijbehorende regeling:
- 17 typen speciaal onderwijs ingedeeld in 4 clusters (REC = regionaal expertise centrum)
cluster 1: visuele beperking
cluster 2: auditieve of communicatieve beperking
cluster 3: lichamelijke handicap of zeer moeilijk lerende kinderen (mentale/meervoudige
handicap)
3 onderwijssoorten:
o onderwijs voor zeer moeilijk lerende kinderen (ZMLK)
o Onderwijs voor lichamelijk gehandicapte kinderen (LG)
o Onderwijs voor langdurig (chronisch) zieke kinderen (LZ)
o (onderwijs voor meervoudige gehandicapte kinderen)
cluster 4: psychiatrische stoornis of ernstige gedragsproblemen
o ADHD
o ASS
o Gedragsstoornissen
o Overige stoornissen
o Geen diagnose
- Leerlinggebonden financiering (LGF)
, - Positie zorgleerlingen in regulieronderwijs is verbeterd
Doelen WEC:
- Ouders meer zeggenschap + vergroten keuzevrijheid (LGF=rugzak)
- Vergroten integratie
- Terugdringen omvang speciaal onderwijs
Onderwijstypen:
Regulier onderwijs: basisonderwijs -> school voor speciaal basisonderwijs (SBO) -> Voortgezet
onderwijs (VMBO/HAVO/VWO) -> OPDC (orthopedagogisch didactisch centrum) ->
Praktijkonderwijs (PrO)
Speciaal onderwijs: SO-scholen in cluster 1 t/m 4 -> VSO-scholen in cluster 1 t/m4 -> REC
(regionaal expertise centra)
SBO: kinderen die speciale zorg en aandacht nodig hebben (laag IQ, leerachterstand,
opvoedingsmoeilijkheden) en die het op de reguliere basisschool niet redden. Wanneer deze kinderen
van het SBO komen, dienen zij dezelfde basiskennis behaald te hebben als reguliere kinderen, maar
mogen hier langer over doen (tot 14 jaar). Verlaagd IQ, maar géén verstandelijke beperking..
Toelating SBO door permanente commissie leerlingenzorg (PCL)
- Geen criteria
- Regioverschillen
Toelating SO door commissie van indicatie (CvI)
- Landelijke criteria
- Ouders kunnen zelf de keuze maken voor een speciale of een reguliere school (met
rugzakbegeleiding)
Voor de toelating wordt gekeken naar:
- Beperking of stoornis van de leerling
- Beperking van de onderwijsparticipatie (ondervonden belemmering van stoornis)
- Ontoereikende zorgstructuur (geen of weinig vooruitgang, ondanks half jaar hulp met
handelingsplan)
- (Nadere specificatie per cluster)
Tijdens de WEC komen de volgende punten/gebreken naar voren:
- Accent ligt op kindkenmerken (niet op onderwijsbehoeften; niet handelingsgericht)
- Classificatiesystemen staan centraal (niet betrouwbaar/valide; labelling!)
- Schijnexactheid/absolute criteria/schijn-objectiviteit
- Voorschrift instrumentarium: schiet doel voorbij
- Verschillende interpretatie van ‘beredeneerde afwijking’
- Diverse overlapping tussen clusters
De positie van zorgleerlingen binnen het regulieronderwijs is verbeterd, maar het speciaal onderwijs
blijft groeien (-> open-eind-financiering)
Alternatief WEC:
- Indicatiesysteem dat uitgaat van onderwijszorgbehoeften van de leerling
- In aansluiting daarop: scholen met eigen, helder gespecificeerd onderwijszorgaanbod
- Regionale organisatie en financiering: verantwoordelijkheid bij SWV
- -> 2014 Passend onderwijs
Groningen: drie niveaus van basisondersteuning + arrangementen
Wet Passend onderwijs: zorgplicht
Passend onderwijs betekent dat scholen een passende onderwijsplek moeten bieden aan alle leerlingen,
dus ook aan leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
Indien scholen daartoe onvoldoende mogelijkheden zien, zijn zij verantwoordelijk voor het vinden van
een (reguliere of speciale) school die de extra ondersteuning wel kan bieden.
Deze zorgplicht blijkt niet altijd te werken.
, Wet passend onderwijs:
- Status cluster 1, cluster 2 & MBO (cluster 3 & 4 binnen de reguliere scholen?)
- Wegvallen van landelijke criteria & indicatiestelling met Passend onderwijs: gevolgen?
- TLV (Toelaatbaarheidsverklaring) bij wet nodig voor plaatsing SO, SBO en VSO.
- Provincie Groningen: één CvA voor PVO en VO (CvA: commissie van
advies/toelaatbaarheid)
Zorg voor een bijzondere leerling (van boven naar onder)
- Eigen leerkracht
- Intern begeleider in school
- Ambulant begeleider (ABer) vanuit (SBO/OPDC)
- Gedragsdeskundige vanuit SBD (schoolbegeleidingsdienst)
- Externe deskundige
- Arrangement binnen reguliere BaO?
- Tussenvoorziening?
- Plaatsing in (V)SO?
- CvA van het SWV
- Passend onderwijs??
Aannames CvA m.b.t. voortraject:
Aanleveren dossier
- Het deskundigenadvies vormt de ruggengraat van de TLV-aanvraag
(toelaatbaarheidsverklaring)
- De CvA gaat er vanuit dat de TLV-aanvraag onderbouwd wordt met samenhangende en
relevante documenten.
- De beoogde SBO- of (V)SO-school is betrokken bij de voorbereiding van de TLV-aanvraag.
- Uit de aanvraag blijkt de zienswijze van ouders op de verwijzing, en zo mogelijk ook die van
de leerling.
- De huidige criteria cluster 2 en 4 blijven als onderlegger op de achtergrond aanwezig.
Werkwijze CVA:
1. Dat (aanvragende school): alle interventies/acties/stappen die leiden tot de vaststelling dat een
extra ondersteuning geboden moet worden op het SBO of (V)SO.
- Wat heeft de leerling nodig?
- Wat is het beoogde uitstroomperspectief waarop is en wordt gekoerst?
- Welke ondersteuning heeft de aanvragende school ingezet (intensivering van de
basisondersteuning of extra ondersteuning)
- Wat heeft de ingezette ondersteuning opgeleverd? -> relevante informatie vanuit het LOVS
van de aanvragende school
- Indien van toepassing afwijkingen van het onderwijsaanbod en gerealiseerde doelen
- Hoe is vastgesteld dat binnen het regulier onderwijs de extra ondersteuning voor deze leerling
niet gerealiseerd kan worden?
2. Waarom (aanvragende school): een orthopedagoog generalist of een GZ psycholoog of een
medisch specialist stelt een integrale onderbouwing op van de TLV-aanvraag. Beschreven
worden: Samenhangende stimulerende en belemmerende factoren die invloed hebben op het
volgen van onderwijs en het onderwijsaanbod. En de relatie met het beoogde
uitstroomperspectief .
- Wat is het uitstroomperspectief voor de leerling in de nieuwe onderwijsleersituatie?
- Welke ondersteuning heeft de leerling nodig in het SBO of (V)SO?
3. Waar (aanvragende en beoogde school): Op basis van welke (f)actoren is
vastgesteld/onderbouwd dat de beoogde school en de leerling adequaat kan bedienen? En
waarom kan een andere reguliere school uit het SWV deze ondersteuning niet bieden?